Vrij Nederland. Boekenbijlage 1984
(1984)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Sierlijke maskersVan troost is bij Smit geen spoor te vinden: de tuinman en de dood worden aanleiding het beeld door te geven aan een vriendin en gezien begin en eind van het gedicht zal het spanningsveld tussen beiden voorlopig nog wel niet uit de wereld zijn. Het tweede stilleven, in kunstlicht, lijkt minder geladen te zijn, maar de vrienden die niet teruggekomen zijn en het woord benauwenis zetten de rust weer op scherp. Altijd zitten er Fremdkörper in de stillevens van Wilfred Smit, vreemde woorden, die als sierlijke maskers de onrust verhullen. Wiggen in het paradijs. In het kleine bestek van de gedichten komt het vooral op die woorden aan, ze zorgen voor sier en vervreemding. Die truc wordt zo vaak toegepast, dat de spankracht wel eens verloren gaat en misschien is dat de reden dat Wilfred Smit jarenlang niet meer dichtte. Pas kort voor zijn dood (1972) schreef hij nog een drietal vlindergedichten. In tegenstelling tot Kees Verheul, Herman de Coninck en Wies Rosenschoon, in tegenstelling ook tot Vestdijk die al in 1960 Smits poëzie besprak (Meesterlijk maniërisme, in: Voor en na de explosie) zie ik in Wilfred Smits beperkingen niet de meester. Wel een enorm talent, zodat veel in de prachtig uitgegeven bundel, waarin naast poëzie ook proza is opgenomen, fascineert en intrigeert. Een minor poet, zoals Smit zelf ook uitdrukkelijk wilde zijn, geen diepzinnig dichter en bij lange na niet zo goed als Emily Dickinson, met wie hij vaak vergeleken wordt. Tien jaar na zijn dood bestaat de neiging hem met twee andere betreurde dichters, Jan Emmens en Chris van Geel, als de grote belofte in de moderne Nederlandse poëzie te zien. Ik zie hem eerder in het gezelschap van Theo Sontrop, de scherpslijper met boosaardige inslag: kundige, geen meesterlijke poëzie. Dit als plaatsbepaling, niet als kritiek. Een uitzondering moet ik maken voor Wilfred Smits vertaling van een gedicht van de negentiende-eeuwse, zo goed als onbekende Rus Innokentij Annenskij:
Ik op de bodem
Ik op de bodem, droef brokje steen,
over mij vaart groen water heen.
uit mijn dof glazen duisternis
voert niemands weg, nergens heen...
hemel herinner ik, vogelvlucht,
wit marmer, daaronder het bekken,
waas van fonteinen tegen de lucht,
blauw vuur voor blauwer op de vlucht...
als ik het murmelen wil geloven
dat mijn trieste rust aanvreet,
wacht Andromeda mij daarboven,
treurend, witte stomp naar boven.
Het motief van een verloren componant (een vriend, Egidius) is eigen aan Smits poëzie en wordt daarin met ironie en dus distantie aangeduid en omspeeld. In deze vertaling is de binnenwereld waarin zo'n verlies wordt gekoesterd of beleden ook volop aanwezig - het stukje hand dat in het water ligt - maar het land van herkomst, de buitenwereld is als herinnering haast nog aanweziger. Er is veel meer een wederzijds gaande tussen binnen en buiten en dat maakt de spankracht des te groter. In het Wilfred Smit-nummer van Buzzlletin kan men lezen hoe persoonlijk en indringend met de Russische poëzie rond Pasternak omging. Ook in andere bijdragen blijkt zijn eigenzinnig talent en afkeer van drukte. De brieven die hij als negentienjarige aan Vestdijk schreef om hem zijn gedichten voor te leggen, zijn reacties op detailkritiek, getuigen van lef en inzicht. ■ |
|