Waarom Klaas niet kwam
Willem Frederik Hermans: voor vermaak, ergernis en lering
Klaas kwam niet door Willem Frederik Hermans Uitgever: De Bezige Bij, 468 p., f39,50
Frans Boenders
Het moest maar eens afgelopen zijn met al die intelligente commentatoren die geen goed woord aan het socialisme willen besteden. Raymond Aron is al uitgezongen. Lang heeft hij van zijn eeuwige gelijk niet mogen genieten, en ook de zuurverdiende Erasmusprijs (Aron, hij heeft het me eerlijk verteld, was jarenlang jurylid van de stichting Praemium Erasmianum geweest) heeft deze alleraardigste onder de burgerlijke gelijkhebbers niet uit Prins Lockheeds handen mogen ontvangen. Een andere notoire Parijse socialistenvreter, Jean-François Revel, schrijft al weer vele jaren hetzelfde boek. Wanneer laat deze schitterende polemist het vervelende Cassandra-toontje varen om zich opnieuw opgewekt te storten op de stompe horens van de Franse filosofische koe?
Althans één onvermoeibare gisper van de socialistische denkbeelden blijf ik inmiddels met het grootste genoegen lezen. Hij woont in Parijs, heette vroeger Age Bijkaart, en nu weer gewoon Willem Frederik Hermans. Niet wat Hermans over het socialisme te melden heeft, is belangwekkend, het is zijn stijl die het 'm doet. Als polemisch essayist is Hermans ongeëvenaard: hij is de grootste stilist van het Nederlandse taalgebied. Wat hij over provo te melden heeft, wijkt nauwelijks af van wat Raymond Aron zo mateloos irriteerde in de beweging van mei 68: aansturen op revolutie, zoals tijdens de Parijse Commune, zonder de toenmalige oorlogsomstandigheden, de honger en de bittere armoede, kortom zonder de objectieve voorwaarden tot revolutie van 1870, moest wel uitmonden in zinloze afbraak en in de vernieling van de traditionele universiteit, het laatste restant westerse beschaving. Maar wie de oubollige toon van Arons in ongeïnspireerd Frans gestelde commentaren vergelijkt met het gedreven taalgebruik van Hermans, komt er gauw achter wie de schrijver is en wie de journalist. ‘Provo is de eerste vorm geweest waarin de roep om onmogelijke veranderingen zich manifesteerde waaraan een rijk, verwend volk, dat geen raad weet van verveling, zich te buiten ging. De razende behoefte zijn rijkdom te verkwisten aan verdovende middelen, aan het vernielen van huizen, aan doelloze gevechten met de democratisch gekozen overheid, aan bergen papier met onzin volgestencild.’
Willem Frederik Hermans, tekening Siegfried Woldhek
De waarheidspretentie van deze bewogen mededeling is aanvechtbaar, en volgens mij is dit een schoolvoorbeeld van eenzijdig commentaar. Met name op een argument als ‘de democratisch gekozen overheid’ is alles aan te merken. Maar eenzijdig ‘rechts’ is Hermans ook weer niet voor wie een paar regels verder leest: ‘En al deze destructieve luxe gefinancierd met de uitverkoop van toevallig aanwezig aardgas en de minder toevallige uitbuiting van armoedige vreemdelingen, die niet naar Nederland gekomen zijn omdat ze onze cultuur zo bewonderen en daaraan het hunne willen bijdragen, maar omdat ze honger hebben en beweren wel bereid te zijn het vuile werk te doen, waar de inheemse progressieve mensenvriend z'n neus voor ophaalt.’
Dergelijke passages doen nadenken over de grenzen van het progressieve denken en over de wankele positie van het socialisme. Waarom is het socialisme zoveel kwetsbaarder dan, bij voorbeeld, het liberalisme? Omdat het uitgaat, niet alleen van een principiële verbeterbaarheid van de mens, maar ook van een verbetering binnen de maatschappelijke verhoudingen. Terwijl in het liberalisme alles, en dus ook de maatschappelijke structuur, ondergeschikt wordt aan de heilige vrijheid van het individu. Het liberalisme hoeft niet in de mens te geloven om zijn ideologisch gedachtengoed te realiseren. Immers, het is in wezen niets anders dan de mens zelf, met zijn geldingszucht en zijn trots besef van onherleidbaarheid.