ven, houdt verband met de Turkse longen om wie Steiner zijn nichtje voor ‘slet’ uitmaakt: hij kiest hetzelfde beroep. De manier waarop men Mozarts leven en werk kan onderzoeken en kennen, wordt verbonden met besognes en beslommeringen van verscheidene personages, en met discussies over de betekenis van het schrijverschap tussen Lotte en de naamloze Nederlander.
Zo is deze kleine roman een netwerk van verwijzingen en ‘rijmen’, dat getuigt van vakmanschap. Er zijn toespelingen op Nietzsche, Thomas Mann, Stendhal, die het literaire karakter versterken; voor de Mozart-kenner lijkt het gespeculeer over het nichtje mij, eenvoudige liefhebber van 's mans muziek, heel intrigerend. Voor de roman Het nichtje van Mozart maakt het overigens geen enkel verschil of Van Maanen hier gedocumenteerd te werk gegaan is, of alles uit zijn duim heeft gezogen: ook dat pleit voor het boek.
Toch zal ik mij onthouden van meer dan het applaus waartoe de beleefdheid verplicht. Van Maanen laat drie personages aan het woord: Steiner, de schrijver en Lotte. Zeer wel weet hij in drie bijpassende stijlen te schrijven: Steiner raar, nevenschikkend, met fraaie, boude uitspraken, bang voor eigen woorden, de schrijver haast bleu, zonder vertrouwen in zich zelf of zijn onderneming, Lotte gedecideerd en gevoelig. Dat is knap, maar Van Maanen heeft het te mooi willen maken. De een spreekt van het Mozartinum, de ander van het Mozartineum, de derde van het Mozarteanum.
Het lijkt een kleinigheid, deze splitsing in het vocabulaire, maar het typeert Van Maanens aandacht voor de constructie, wat ik zou willen noemen: zijn hypercorrectheid. Hij laat het niet aan de lezer over, iets uit te zoeken. Eerst heet Lotte geboren in het jaar waarin Manns Lotte in Weimar verscheen, twee bladzijden verder staat dat jaartal. Steiners vrouw heet Rhea, haar zuster, moeder van Lotte, minnares van Steiner, heet Thea. Met Zeus en Titanen en al wordt die naamgeving uitgelegd. De overeenkomst tussen de twee meisjes Weber, naar positie en naam, wordt met zo veel woorden duidelijk gemaakt in de brief van Lotte, die in zijn geheel de onthulling dient van wat lezers, als ze niet op hun achterhoofd gevallen zijn, zelf opperbest kunnen ontraadselen.
Van Maanen heeft een virtuoze constructie afgeleverd. Je kunt er, om zo te zeggen, de schroeven nog in zien zitten. Er zitten namelijk sierringen om, en er hangen bordjes bij: kijk, zó heb ik het in elkaar gezet. Het nichtje van Mozart vraagt om applaus voor het vernuft van de componist.
Talent voor compositie, structureel vermogen, dat onze oosterburen zo mooi ‘Bauwille’ noemen, daar heb ik handen vol applaus voor over. Maar in een kleine roman als deze, en als alles wat ik van Van Maanen ken, gaat het snel overheersen, en dan wordt zo'n boek een meccanodoos, of een lego-spel voor lezers. Daar kun je voor klappen, maar je loopt er alleen warm voor als het meer te bieden heeft.
Mij dunkt dat de constructie dat ‘meer’ nu juist een halt heeft toegeroepen: die veel te laat geïntroduceerde schrijver en zijn wisseling van brieven en gedachten met Lotte verkleinen het raadsel van de hoofdfiguur Steiner. Terwijl die man, onvolkomen, weerbarstig, even slecht in zijn huid en in zijn leven passend als een personage van bij voorbeeld Brakman, een fascinerend boek had kunnen ‘dragen’.
Halverwege het woord ‘verraden’ krijgt hij een hersenbloeding; zijn manuscript valt in handen van verhaalfiguren die er geen raad mee weten. Het is niet van ironie ontbloot dat het boekje van de Nederlandse schrijver in Oostenrijk verschijnt met de Mozart-Kugel op het omslag: een portret nog zoeter dan de aanslag op het gebit die erin verpakt is. Tegelijkertijd verschijnt, in het boek, een studie van de fatale Luise met een paar regels handschrift van Mozart op een witte kaft.
Van Maanens boek pronkt met een briefje van Mozart op het voorplat, wat verhullen noch verhelen kan, dat de hoofdfiguur hier plaats heeft moeten maken voor het bedenksel, dat het kind met het badwater weg is gegooid - dat een auteur op de achtergrond weer eens bekijks heeft willen trekken met groot vertoon van wat tegelijk vermogen en onvermogen is. Overigens ben ik van mening dat heel wat auteurs die vandaag op de voorgrond treden, van zulke schrijvers uit het tweede echelon kunnen leren - of ruiterlijk kunnen toegeven dat ze iets wijzer zijn geworden van hun handwerk.
■