Gradaties van spanning
De debuten van Paul, Stoute en Van Pinxteren
Bliksem en andere verhalen door Anthony Paul Uitgever: Bert Bakker, 137 p., f24,50
Verschijnselen door Henrik Stoute Uitgever: De Bezige Bij, 94 p., f22,50
Moord in de onvoltooide tijd door Hans van Pinxteren Uitgever: In de Knipscheer, 79 p., f21,50
Frans de Rover
Drie debutanten: drie stijlen (genres misschien wel) van literatuur, al krijgen alle drie de boeken op hun achterflap overeenkomstige ‘surrealistische’ aanbevelingen mee als ‘speelse of macabere verkenningen in het ongewisse grensgebied tussen werkelijkheid en fantasie, feit en verzinsel (...) de grenzeloze dubbelzinnigheid van alle ervaring’ (Anthony Paul), ‘het verslag van een groeiend bewustzijn, een reis door de nacht gezien als een mogelijke voorbereiding tot vernieuwing van de ziel’ (Henrik Stoute) en ‘de actie speelt zich (...) af in het illusionaire vlak, op de rand van het bewustzijn’ (Hans van Pinxteren). Maar hoe verschillend pakt die thematiek in de literaire praktijk uit.
Anthony Paul blijft met de negen (vertaalde: Paul is een in Nederland wonende Engelsman) verhalen van Bliksem het dichtst bij de traditionele manier van vertellen. De gebeurtenissen en situaties die hij beschrijft hebben een onmiskenbaar angelsaksisch karakter en doen mij nog het meest aan sommige verhalen van Roald Dahl denken, al waart in de macabere passages ook de schim van Edgar Allen Poe rond. Maar Pauls verhalen worden nooit écht spannend, hebben nooit een écht verrassende pointe en daardoor is de indruk die de bundel nalaat nogal mat en kleurloos. Het meest interessant is het autobiografisch aandoende titelverhaal: een Engelse schrijver in Amsterdam vertelt hoe hij, met zijn vrouw en dochter op vakantie in Italië, een wat luguber elektrokutie-incident voor een madonnabeeld meemaakte dat zijn vrouw bijna het leven kostte. Hij probeert er een verhaal omheen te fantaseren, maar steeds mislukt de uitwerking van het gegeven, al bevat zijn laatste synopsis aardige vondsten. Wat hem en zijn vrouw in Italië overkwam, wordt de aanleiding tot een misdaadverhaal waarin een man ervan beschuldigd wordt zijn vrouw, die door de bliksem getroffen was, te hebben vermoord. Hij neemt de rol van moordenaar over door zijn aanklager te elektrokuteren. De onmogelijkheid er een afgerond geheel van te maken (met de terechte bedenking: ‘Als het mij al tegenstond het verhaal te schrijven (...) hoe kon ik dan verwachten dat iemand het zou willen lezen?’), verbindt Paul dan met reflecties op het echtscheidingsproces van de schrijver. Dit alles resulteert in een totale impasse. De sfeer van authenticiteit (de problematiek van het schrijven), vermengd met vreemde (natuur?)verschijnselen, geeft juist dit verhaal de boeiende werking die de andere verhalen missen.
Hans van Pinxteren, foto Els Kirst
In ‘Bliksem’ overweegt de schrijver, wanneer na zijn echtscheiding ook zijn dochter niet meer met hem naar Italië wil: ‘het was duidelijk dat ik in mijn rol van “cicerone” hard op weg was een vervelende ouwehoer te worden’. Die kwalificatie neem ik niet voor mijn rekening (ik heb het hier niet gezegd), maar toch bevatten de overige verhalen passages die wellicht ironisch bedoeld zijn maar een vooral zeurderige indruk maken. Het gaat dan vooral om uitspraken die enigszins maatschappijkritisch van aard zijn en gericht tegen de bureaucratie of tegen de middle-class: ‘de meer ontspannen sfeer van een sociale satire’ heet dat op de achterflap. Ook het langste verhaal van de bundel, ‘Hawkins’, bevat plaagstootjes naar de moderne tijd, vooral het universitaire milieu. Een oudere wetenschapper, Davis, krijgt van een jeugdige studente het verzoek haar verhaal over een mysterieuze, ‘onzichtbare’ man, Hawkins, aan te horen. Het verhaal lijkt de illustratie van de impasse waar ‘Bliksem’ over ging: er komt maar geen eind aan de suggestie van suspense en de gebeurtenissen slepen zich naar een behoorlijk banale ontknoping en een slotalinea die alleen verrassend is omdat die op het voorafgaande slaat als de spreekwoordelijke genitaliën op trommels en Dirken.
Maar ik refereerde aan dit verhaal om een voorbeeld van de ontspannende sociale satire: de (overigens zouteloos) woordspelende Davis komt tegenover zijn aantrekkelijke vertelster even in de verleiding het formele decorum te doorbreken: ‘Maar hij gaf er de voorkeur aan zich niet buiten de verhouding student-docent te begeven zoals hem die voor ogen stond: dat was een solide, tochtvrij bouwwerk, al zag het er voor iemand anders misschien uit als een zonderling Tempeltje van de Rede boven op een heuveltje ergens aan de stille rand van de overigens zo bedrijvige Nieuwbouwwijk Academia. Met z'n disco's en zesbaanswegen en de jeugd in elkanders armen, of in die van slaafse mentoren, professor Savoir-Vivre en dr. Trend, die te krappe jeans droegen en wier zware bakkebaarden de uitbundige fibrillaties van de haarvaten aan hun kaken verborgen, die blowden bij het leven, die tripten op Artaud, Plath, Guevara, om nog maar te zwijgen van Jopie Sodom en de Neuspeuters. Het ‘Ken U Zelve’ was, in academis, op grote schaal overboord gegooid ten gunste van het ‘Laat U Zelve Waaien’. Mij relaxt dit type satire niet of nauwelijks.