Parijse jaren
Frans Erens streeft er in Vervlogen jaren wél naar als literair auteur aan het woord te zijn. Zijn jeugd op het Limburgse platteland, in het midden van de vorige eeuw, wordt ook door hem pas op latere leeftijd vastgelegd. Maar zijn manier van schrijven geeft de figuren toch een grotere dimensie, zoals bij voorbeeld in de beschrijving van de knecht op de boerderij: ‘Hij sprak weinig; van zijn innerlijk wezen kon ik mij moeilijk een voorstelling maken. Het leek soms of hij vreeselijk diep zat te peinzen. Toen mijn moeder hem eens lang had zien staren in de brandende takkenbossen van den oven, vroeg zij hem: “Mathies, wo dinkst de aa” “Nurges”, antwoordde hij.
Waarschijnlijk was dit zoo. Zijn gedachten waren geen scherp omlijnde voorstellingen. Zoo vertelde hij, dat hij eens op een avond van Heerlen komend, in het Streeperbosch een klap in het gezicht had gekregen. Hij had niets gehoord, maar plotseling had hij den slag gevoeld, waarop hij dapper had geroepen: “Wè deet mich dat?”’
De beschrijvingen van zijn studententijd in Parijs en de groeiende passie voor de letteren, voor een rechtenstudent niet direct een voor de hand liggende interesse, laten ook deze manier van beschrijven zien: ‘In mijn omgang met mijn Franssche vrienden werd de literatuur voor mij het levende belang. De taal te nemen, er mee te werken, er mee uit te drukken de individueele gevoelens, de visie op de realiteit, dat was wat zich hoe langer hoe meer aan mij opdrong als een behoefte. Ik durfde er dikwijls niet aan denken, want de studie van het Recht beschouwde ik als plicht, maar de literatuur liet zich niet wegjagen; zij kwam door het venster binnen, wanneer ik haar de deur had gewezen.’ Erens geniet dan ook nog steeds in een kleine groep lezers waardering voor zijn latere literaire produkten, zoals bij voorbeeld de bundel novellen Dansen en rythmen. Tot verdere herdrukken heeft dat evenwel tot nu toe helaas niet geleid.
Bij beide heruitgaven is Harry G.M. Prick verantwoordelijk voor commentaar en aantekeningen. Ze maken de tekst toegankelijker en duidelijker voor de hedendaagse lezer. Bij Timmerman wijst Prick bij voorbeeld in een aantekening op de relativiteit van de vriendschap die Timmerman met Diepenbrock meent te hebben. Spijtig is dat in deze zo goed verzorgde heruitgave geen persoonsregister is opgenomen. Het boek zou dan nog toegankelijker zijn.
Bij Vervlogen jaren is het jammer dat het gaat om een ongewijzigde herdruk van de editie van 1957, zodat Prick niet in staat is geweest de wetenschap die inmiddels over Erens is aangevuld in het nawoord te verwerken. Niettemin leveren beide boeken weer een bijdrage aan de beschikbare informatie over de tachtigers.
■