Vestdijk
De naam van de bewonderde schrijver kan, na het initialenspel dat Vestdijk met Victor Slingeland heeft gespeeld, nog toeval of een knipoog zijn, maar de locatie en de titel van dit boek zijn voor een romancier die zijn vak verstaat, verplichtend. Herfst en dood blijken in Najaar verbonden met een tweede probleem. Paelen maakt slechts aanstalten; hij verwijlt bij het materiaal en bij vragen over de grondslagen van de biografie en het schrijverschap. Keer op keer dwaalt hij af naar zijn eigen moeilijkheden, de in het slop geraakte verhouding met zijn vrouw vooral, en gaandeweg worden de raadselen waar de biograaf voor komt te staan, verbonden met wat in zijn eigen leven onhelder, zo niet troebel is gebleven.
De ‘dubbelzinnige aangelegenheid’ van de biografie komt hoofdzakelijk ter sprake in essayistische passages. Overwegingen van Hugo en van de verteller lopen in elkaar over, op een manier die sterk doet denken aan Robert Musil, wiens naam ook even valt. In deze gedeelten is onmiskenbaar Dubois aan het woord, die het voor het boek als ‘uitdrukking van levensgevoel’ opneemt tegen de autonomie-gedachte en ‘de actuele literatuurwetenschap’. Men kan er anders over denken dan de auteur, maar er wordt veel in beweerd dat hout snijdt (Dubois is per slot van rekening zelf als biograaf van Emants opgetreden).
Het tweede probleem komt overwegend aan bod in verhalende passages: herinneringen en overpeinzingen van Hugo, nevenintrigues, fragmenten uit Steinhoffs nagelaten werk, en brieven. Het gaat hier om uiteenlopende betrekkingen tussen man en vrouw, en in het bijzonder de kwaliteit ervan. De belangrijkste factor is daarbij de ontdekking van een verborgen episode in het leven van Steinhoff. De biograaf én vriend raakt erdoor in verwarring over de persoonlijkheid die hij zou moeten beschrijven, die gespleten zou kunnen zijn, of heel anders dan hij altijd had gedacht, en ook essentieel verschillend van wat in het literaire werk tot uitdrukking is gebracht. Het is ten overvloede een episode die Hugo Paelen zich zeer aantrekt omdat hij vindt dat ze zo goed bij hém past.
Ik doe er nu wat geheimzinnig over, maar het is net als met een goede detective: de criticus moet weten te verzwijgen. Ik neem het dan maar voor lief dat ik niet veel licht kan laten schijnen op de betekenis van nevenfiguren: het Italiaanse meisje Paola, de vriend Jakob Hertz, beiden vrijgezel, de ‘groezelige’ jeugdvriend Kindermann met zijn cynische geliefde (en en passant Shere Hite, die een veeg uit de pan krijgt), allen in contrast tot de langdurige relaties van Hugo en Charlotte, en van Steinhoff met zijn vrouw Anna, die aan het einde van het boek sterft: herfst en winter.
Het gaat zelfs nog veel verder. Het slothoofdstuk geeft aan het verhaal een spectaculaire ommezwaai, waardoor titel, locatie en ‘problemen’ nog heel wat pregnanter en navranter uitpakken dan zelfs een argwanend lezer vermoeden kon. Ook dat zal ik niet uit de doeken doen; het geeft de merkwaardige sensatie dat je door een spiegel stapt.