Lawrence Durrell
Vervolg van pagina 9
aan tafel zitten, wie is dan de Judas? ‘Ik begin steeds meer te geloven dat in elke seksuele handeling vier personen betrokken zijn,’ is een uitspraak van Freud die Durrell als motto gebruikt; maar het is altijd 4 + 1: Freud zelf is de Judas.
Ook Avignon speelt een centrale rol. Avignon was niet alleen voor korte tijd het Rome van de wereld, met paleizen als bastions gebouwd om de schatten te beschermen, het was ook de stad waar Petrarca zijn Laura zag, en de stad van een voorouder van Markies de Sade: symbool voor ideale liefde en voor de liefde in al haar perversiteiten. De figuren Piers en Hillary hebben een incestueus verbond met hun zusjes; deze meisjes zijn getrouwd, maar ook agressief lesbisch. Om nog maar te zwijgen over de groots opgezette orgieën van de prins, waarvoor hij slechts galeiboeven en hoeren uit Marseille uitnodigt. En een niet onaanzienlijk deel van de karakters heeft domicilie in het dolhuis, waar Constance, die de sofa van Freud uit Wenen voor de Duitsers heeft weten te redden, als psychiater werkt.
Speelde Livia zich af in een paradijselijke vooroorlogse stemming van jeugdliefde en frustratie, de roman die naar haar zusje Constance is genoemd kenmerkt zich door een minder uitbundige toon, als de meest ingetogen van Durrells boeken, gezet in de grimmige mineurstemming van de oorlogstijd. De verse bruidegom van Constance, Sam (door broer Hillary samen met Blanford naar de Provence gehaald om het geërfde buiten Tu Duc op te knappen in het vorige boek) vertrekt in de oorlog, om om te komen in een neutraal land, Egypte, ten gevolge van hetzelfde ongeluk waarbij Blanford verlamd raakt. Livia, met wie de naïeve Blanford nog op de valreep getrouwd is in Parijs (‘Maar waarom?’ - ‘Ach, als je dat zo graag wilde, leek het een zo gemakkelijk geschenk om je te geven.’), trekt ook een uniform aan, grijs, met swastika's, om later bij Constance te komen spoken en zelfmoord te plegen. Blanford gaat op uitnodiging van de Prins naar Egypte. En Constance komt, in dienst van het Rode Kruis, terug op Tu Duc in de ‘vrije zône’, die niet erg onafhankelijk blijkt.
Er is veel moeite gedaan om de oorlogstijd onder Franse burgers en Duitse soldaten gestalte te geven, bijna zonder partij te trekken. Zelfs de joden, die zozeer de ideeënwereld van Constance bevoorraden, worden niet vrijgepleit van excrementale goudzucht en een geprolongeerd schuldgevoel in verband met de voorbereidingen voor de atoombom. De Duitse Wehrmacht-generaal von Esslin wordt als een tenminste sympathetisch karakter ontvouwen, ook al speelt er een schablone van de slechte SS'er mee. Alle schittering en warmte van de twee eerdere delen wordt afgedempt tot het grijs van uniformen, de smoezelige kou van onverwarmde en vertraagde treinen, de vuile glans van ongewassen haar, de vale grauwheid van een neutraal Genève.
Zelfs de ‘mooie affaire’ die Blanford gepresenteerd krijgt in de vorm van een vrouwelijke verbindingsofficier in Egypte, is slechts aanleiding tot bittere doodsoverwegingen. Kleiner dan in het echte leven, zo zijn al deze grootse machteloze romanfiguren die niet weten van welke kant het kwaad komt (Nancy Quiminal, die met haar lichaam joden vrijkoopt van de gestapo, wordt als dank na de bevrijding door een dronken ‘verzetsheld’ neergeschoten). Eindigde het vorige boek met de exuberante spree van de Egyptische prins, waarvoor hij de hele Pont d'Avignon had afgehuurd, dit sombere deel in zijn trage lento eindigt in een absurde noot waarbij de gekken uit het gesticht losbreken, en in een de Tempeliers parodiërende optocht onder leiding van Quatrefages, optrekken naar de zo juist door de Duitsers verlaten stad. Een beangstigend magistrale scène, waarin de grootmeester met zijn onderwerp de draak lijkt te steken en een van zijn beroemde thema's nog eens uitwerkt: gek of gezond? Wat is het verschil? En hoe kun je weten wie de gekken zijn en wie niet?
De echte en de fictieve figuren die zich met elkaar onderhouden in deze boeken, als variaties op het thema: de relatie tussen de schrijver en zijn medium, de schrijver die geschreven wordt door zijn personages, wiens leven slechts een schaduw is van dat van zijn scheppingen - deze goed onderscheidbare figuren zijn ondertussen heel dierbaar geworden in deze romancyclus, sterker dan de werkelijkheid, veralgemeend in hun verbijzondering, wat de bedoeling van de roman is en niet andersom. En het moet mij van het hart dat, ondanks de bezwaren van het épater die aan Durrell kleven, zijn romans niet voor scholieren zijn geschreven en dus niet de denkbeeldige verdienste bezitten van de eenvoud en de helderheid die hier steeds zo geprezen worden. Ze hebben de brille, de gusto, de thematische en constructieve rijkdom van objecten voor fijnproevers en kenners.
■
De boeken van The Alexandria Quartet (Justine, Balthazar, Mountolive en Clea) zijn uitgegeven als pocket (Washington Square Press) en worden geïmporteerd door Van Ditmar.