Majorca
In 1939 werd Laura Riding verliefd op Schuyler Jackson, een als dichter mislukte hereboer. Haar mening over de fysieke liefde veranderde op slag. Jacksons huwelijk ging kapot - zijn vrouw stortte geestelijk in - en Riding trouwde Jackson. Ze besloot zich ‘in het gewone leven te begeven’, dat wil zeggen, ze gaf het dichten op. Graves was door de hele geschiedenis totaal uit het lood geslagen. Hij was overwerkt, leed aan verschillende psychosomatische kwalen en kon het leven nauwelijks meer aan. Beryl, de vrouw van zijn jonge medewerker Alan Hodge, werd zijn redding. Hij werd verliefd op haar en zij op hem; het lauwe huwelijk van de Hodges werd pijnloos ontbonden - Graves en Hodge bleven samenwerken - en Beryl en Robert leefden nog lang en gelukkig, min of meer dan. Gedurende de oorlog woonden ze in Engeland, waar ze snel achter elkaar drie kinderen kregen; in 1946 keerden ze terug naar Majorca. Het was voor het eerst, en het laatst, dat Graves van een echte vrouw hield en niet van een muze, en een gelukkig gezinsleven had.
Toch ging Graves later weer op zoek naar de muze en gaf hij zich over aan wat in de ogen van oppervlakkige waarnemers misschien onsmakelijke, seniele capriolen met jonge meisjes waren. Inderdaad heeft hij enkele keer een rampzalige keus gedaan. Maar zijn vrienden, en vooral zijn vrouw, begrepen dat zijn poëzie dat van hem eiste.
De verhalen over Graves' mislukte pogingen om geld te verdienen in de show-business en zijn andere financiële avonturen zouden in een humoristische roman niet misstaan. En het is interessant om te zien welke boeken een succes werden en welke niet. Door The White Goddess steeg zijn roem en kreeg hij vele lucratieve aanbiedingen om lezingen te houden; The Nazarene Gospel Restored leverde niets op. In 1953 was het een onaanvaardbaar boek, vooral in Amerika. Misschien is het nu tijd voor een herdruk. Tot aan het eind van zijn carrière - in 1976 legde Graves zijn pen neer - bleef hij een omstreden, controversiële figuur, een vreemde eend in de bijt, die van sommigen het verwijt kreeg dat hij zich te terughoudend jegens het modernisme betoonde, een houding die nu minder gewild excentriek overkomt dan in de jaren vijftig en zestig, en van anderen te horen kreeg dat hij zich te veel aan de ‘hippe kant van het poëtische spectrum’ bewoog.
Deze biografie had korter (en goedkoper?) gekund; er staan enkele kleine onnauwkeurigheden in; het verhaal is vaak onsamenhangend en te gedetailleerd. Maar het is een bijzonder leesbaar boek, vol informatie over de menselijke natuur, poëzie, romantische liefde... en er wordt heerlijk in geroddeld. Een paar willekeurig gekozen juweeltjes: Norman Cameron, een vriend van Graves, noemt Stephen Spender ‘de Rupert Brooks van de depressie’, Graves noemt hem Stainless. Gertrude Steins Alice B. Toklas wordt omschreven als ‘a midget butch, whose cruel erotic demands were very much to Stein's taste.’
Gezellige brieven aan en van Stein, plus een prachtige foto van het merkwaardige paar vindt u in Paul O'Preys uitstekende, goed geredigeerde bundel. De brieven verhelderen veel, vooral over Graves' ervaringen en houding als jonge officier, en over zijn vriendschap en ruzies met Sassoon, Lawrence, T.S. Eliot en anderen. Hij kwetste Sassoon met enkele indiscrete uitlatingen in Goodbye to All That, en Eliot door te beweren dat diens (uiterst sobere) tijdschrift Criterion met de commercie flirtte. Graves was niet zo zeer agressief als wel naïef. Uit deze biografie en de brieven komt een man naar voren die even intellectueel begaafd als onhandig is - hij heeft nooit leren typen, laat staan autorijden - een eigenaardige combinatie van scepsis en idealisme, even warm en impulsief als gereserveerd en ogenschijnlijk koud. Hij heeft veel meer gepresteerd, veel meer werk, tragikomische geschiedenissen, emoties en conflicten achter de rug dan de meesten van ons kunnen verwachten, of zich zouden wensen.
■