Op de bodem van de ziel
Een psychoanalytische avonturenroman
De zielzoeker door Georg Groddeck Vertaling: Thomas Graftdijk Uitgever: De Arbeiderspers, 374 p., f59,50
Christien Brinkgreve
Zoals sommige mensen overal poëzie in horen, zo ziet August Jansen, hoofdpersoon van Groddecks roman De zielzoeker uit 1921, overal geslachtsdelen. Net als de schilder Melle ontwaart hij Het, waar hij ook kijkt. In alles ziet hij de geslachtsdrift werkzaam, onder alles, achter alles, in alles. Hij gaat hier nogal ver in; ik denk dat ook de meest in de analyse doorknede figuren af en toe door Groddeck voor verrassingen worden gesteld doordat hij ook dáárin weer de daad, de drift of het deel weet te herkennen.
Groddeck was arts en werkte in een kliniek in Baden-Baden; hij leefde van 1866 tot 1934. Niet alleen was hij een tijd- en vakgenoot van Freud, maar hij bewoog zich ook op hetzelfde terrein, dat van de dieptepsychologie. Hij deed daarin vergelijkbare vondsten als Freud, met name die van de krachtdadige werking van het onbewuste. De term ‘Es’ (id) heeft Freud aan Groddeck ontleend. Groddeck hield zich als therapeut vooral bezig met organische symptomen, en zag deze als uiting van psychische conflicten. Zijn Boek van het Es, dat in 1923 verscheen, bevat vele variaties op dit grondthema (zie VN boekenbijlage van 28-4-1979).
Groddecks positie bij de analytici was enigszins dubieus. In de Berlijnse psychoanalytische vereniging, waarvan hij samen met onder meer Erich Fromm, Karen Horney en Melanie Klein lid was, werd hij als een zonderling beschouwd. De uitgave van De zielzoeker in 1921 viel bij menig analyticus in slechte aarde; het boek werd pornografisch gevonden en een wetenschappelijke uitgeverij onwaardig (beide boeken werden uitgegeven door de Internationale Psychoanalytische Uitgeverij). Maar Freud had een zwak voor Groddeck, verdedigde hem tegen de verontwaardiging van gepikeerde volgelingen, al hield hij reserves tegenover Groddecks neiging om het psychische als enige oorzaak te zien van de ziektes. Groddeck kende het Es een nog grotere kracht toe in de bepaling van ons leven en ons gedrag dan Freud. Dat wat we Ego noemen is in wezen passief, zo luidde zijn vaste overtuiging, en we worden geleefd door onbekende en oncontroleerbare krachten. Freud had iets meer vertrouwen in de mogelijkheden van sturing; in elk geval was zijn psychoanalytische behandelwijze daarop gebaseerd.
De zielzoeker is een bijzonder boek; het valt misschien nog het best te omschrijven als een psychoanalytische avonturenroman. Als genre is dit zeldzaam. De psychoanalyse heeft tot veel weten te inspireren, maar het heeft weinig literatuur opgeleverd waarin de analytische ideeën zo letterlijk verbeeld worden als in deze roman van Groddeck. Er bestaan ‘psychoanalytische dialogen’ zoals die van de Nederlandse literator Nico van Suchtelen, Uit de Diepten der ziel (1917). Er bestaan toneelstukken waarin analyticus en patiënt opdraven als eigentijdse helden of dwazen, zoals in het schouwspel Femina van de Haagse zenuwarts Soesman, eveneens uit 1917. De patiënte wordt hierin hevig verliefd op haar analyticus - een klassiek analytisch thema. Met haar kennis van Freuds ideeën is zij hem te slim af, en zonder dat de analyticus haar motieven doorgrondt - Soesman had geen al te hoge dunk van deze nieuwe psychische duidingmeesters - weet zij hem te bewegen met haar te trouwen, de droom van elke patiënte. Groddecks De zielzoeker is veel interessanter. Groddeck is zeer vindingrijk in het vinden van een vorm voor zijn analytische ideeën. Het boek van het Es bestaat uit brieven aan een vriendin, waarin hij op krachtige en humoristische wijze zijn denkbeelden uiteenzet over de werking van het Es, dat langs vele vaak onherkenbare kronkelpaden het leven van mensen beheerst; de taak van de analyticus is dan het ontcijferen van de psychische en lichamelijke geheimtaal van mensen, die in hun kwalen en klachten maar ook in hun gewone gebaren, blikken en woorden valt waar te nemen. Het spel der zinnen weet Groddeck als een helderziende overal te ontwaren en te ontwarren. In de roman De zielzoeker heeft hij zijn ideeën anders uitgewerkt.
Georg Groddeck
August Jansen, een eerzaam en wat saai burger van een klein plaatsje, woont in een huis met zijn knorrige zuster Agatha, diens tot wasdom komende dochter, en een zure oude vrouw, Opoe Sappeltroost genaamd. ‘Het motief om dit schepsel, dat met haar ene tand iedere vrolijkheid stuk scheen te pikken, in huis te dulden, was boosaardigheid. Hij (August) verheugde zich over de permanente oorlog tussen de twee vrouwen en was van oordeel dat het temperament van zijn zuster een dergelijke afleiding nodig had - anders zou ze haar rijkelijk vloeiende gal over hem uitstorten.’ Aldus de krachtige streken waarmee Groddeck zijn personages neerzet. (De vertaling is overigens uitstekend). Het verhaal is verder vrij simpel, en heeft iets van een klucht met vele taferelen. Op een dag besluit Agatha dat haar dochtertje een nieuw slaapkamertje moet hebben, Opoe Sappeltroost moet hiervoor tot haar grote woede wijken, maar veel geluk zal dit het huis niet brengen: vanaf die tijd heersen er luizen, kleine rooie onuitroeibare wandluizen. August tracht dit ongedierte uit huis te bannen, het wordt een steeds wanhopiger offensief, en de razernij wordt waanzin. Het leven van de arme August wordt nog maar door één gedachte beheerst: de verdelging der luizen, maar hij krijgt ze er niet onder. En op een nacht voltrekt zich een metamorfose: er vindt een totale verandering in August Jansen plaats en hij noemt zich voortaan Thomas Wereldje. Zijn Ik is verdwenen, hij is louter Es geworden.
Of moeten we hier spreken van verworden? Menigeen die hij op zijn verdere pad ontmoet zou dat zeker beaamd hebben, in de eerste plaats zijn zuster Agatha, en vervolgens de lange stoet van mensen die verder zijn pad kruisen: oude preutse dames die voortdurend in hun tasje zitten, rondborstige jonge meisjes die blozend hun handschoenen aan en uit doen, keurige heren die verwoed aan hun sigaar trekken. Zij allen worden geduid, ongevraagd, tegen hun zin, tegen hun woedende weerzin in, met grote onverstoorbaarheid. Waar Thomas, alias August, komt sticht hij verwarring; in treincoupés, musea, cafés, op straat. Een vergadering van feministen wordt door hem bezield toegesproken: ‘En met de schepping van het leven is ook het produktief vermogen van de vrouw uitgeput. Het is pure aanmatiging, onzedelijkheid, om op een ander gebied inbreuk te maken dat de man toebehoort.’ De verontwaardiging die hierop losbarstte behoeft geen beschrijving.