kenis en in de perfecte uitvoering. De geigerteller van mijn smaak die door de Documenta-catalogus wandelt, stopt bij opvallend veel Nederlanders. Afgezien van Jan Dibbets en Ger van Elk, ook bij Gerrit van Bakel, van wie ik nog nooit iets gezien had, en bij Marcel Broodthaers. Van Van Bakel is onder meer een Voorlopige Regenboogmachine afgebeeld en een constructie getiteld De vorm van een verschrikking, waarbij je instemmend kunt knorren, want dit is de vorm die verschrikkingen hebben. Van Broodthaers is er een foto van een tuinameublement in een klassiek-witte kamer, met een half afgemaakte legpuzzel van de slag bij Waterloo op het tafeltje. De foto heeft de muren bolvormig gemaakt zodat ze precies passen
bij de stand van de stoelen, iets wat terugkeert in de vorm van de puzzel en in de heuvels op de puzzel: XXième siècle heet het geheel. De zorg die aan dit alles is besteed is weldadig.
Gerrit van Bakel, Voorlopige regenboogmachine
Verwant hiermee is het werk van de Duitser Reiner Ruthenbeck, van wie ik mij van een andere gelegenheid een foto herinner van een tafel waarop een kop en schotel staat, maar dan zo dat ze er meer niet dan wel op staan. In de catalogus staat iets dergelijks, nu een tafeltje met een kogel aan één van de hoeken, wat de zwaartekracht tart. Heel mooi is ook het Palet van Tony Cragg, opgebouwd uit verschillende materialen en op het formaat van een kamerwand, en De val van Ikarus van de Italiaan Giulio Paolini, die van een uitgekauwd thema nog iets bijzonders weet te maken.
Stopte de geigerteller ook bij kunstwerken die behoren tot de recentste stromingen? Hij aarzelde bij Francesco Clemente, Sandra Chia, Enzo Cucci en Mimmo Paladino, allemaal Jonge Italianen die geen granietblokken voor de helft hebben doorgezaagd, zoals Ulrich Rückheim, geen effen doeken in verschillende tinten grijs schilderen, zoals Alan Charlton, geen bordjes met data op de muur hangen, zoals On Kawara. Zij schilderen, zoals ook Lucassen, Raveel en Freymut schilderen. De Jonge Italianen maken daarentegen op mij geen indruk; hoe ‘bevrijd’ van theorieën ze ook schilderen, er ontstaat verveling in mijn ogen en een behoefte om door te bladeren. Zoals ik dat ook heb bij On Kawara, de man die bordjes met ‘Nov. 17. 1981’, of ‘May 26. 1981’ op de muur hangt, of bij Sandra Beach, felgeschilderde, maar nietszeggende vrouwenfiguren. Maar weer niet bij Alan Charlton, de man van de grijzen, van wie werk is gefotografeerd in een grote tentoonstellingszaal - acht grijze doeken - zodat het hout van de vloer en de TL-buizen een onderdeel van de afbeelding worden. Afgebeeld in zwart-wit, dus zonder deze ongewilde toevoegingen, is het minder charmant. Mij ontgaat daarentegen weer het werken met graniet blokken, door Ulrich Rückheim, die wellicht de kunstenaar is die het stukje van Goethe over graniet illustreert en daardoor mogelijk een zekere traditie of fascinatie voortzet.
Hermann Nitsch, Aktion, Milano 1976
Anselm Kiefer, Märkischer Sand, 1982
On Kawara, ‘Today’ Series, 1966
In het eerste deel van de catalogus, dat bestaat uit door henzelf uitgekozen representatief werk van de tentoongestelde kunstenaars - het tweede deel geeft de getoonde werken - staan zwart-wit afbeeldingen van A.R. Penck, primitieve, grof geschilderde figuurtjes die mijn geigerteller niet opvielen. In het tweede deel echter staat er een in kleur, groter en met meer figuren, en toen gebeurde het: het ontstaan van de stellige indruk met iets belangwekkends te doen te hebben. Pencks werk is weliswaar primitief en doet in alles aan gekras in catacomben denken, het heeft iets dwingends door die radicale onnozelheid. Penck behoort tot de Neue Deutsche Malerei, evenals Anselm Kiefer, over wie Louis Ferron in het laatste nummer van New Found Land een lyrisch artikel schreef waarin zijn dubbelzinnige verhouding tot de Duitse geschiedenis uit de doeken werd gedaan. Ik kijk er zonder terughouding met wantrouwen naar, het is te grondig Duits, met een morbide voorliefde voor het monumentaal geheimzinnige, voor Wagner-achtige emotie. Toch zorgde de afbeelding van het gigantische doek Märkischer Sand (330×555) voor twijfel, maar dat komt omdat het een weinig Kieferachtig schilderij is: een landkaart met handgeschreven bordjes met plaatsnamen.
Cranach, Kardinaal Albrecht als Hieronymus
En dan het probleem Joseph Beuys, van wie een lange verhandeling is opgenomen om zijn project van het planten van 5000 bomen te begeleiden. Daarin debiteert hij schaamteloos alle cliché's omtrent ‘Die ökologische Krise’, ‘Die Bewusstseinsund Sinnkrise’, ‘Die Wirtschaftskrise’, maar gezegd moet worden dat het opvallend is dat ze er állemaal in voorkomen, tot en met de ‘vervreemding’ van de hedendaagse mens en een oproep tot ‘Aufbauinitiative Aktion Dritter Weg’. Beuys schrijft dit als hooggeleerde van de Freie Internationale Hochschule für Kreativität und tnterdisziplinäre Forschung e.V., Düsseldorf. Het willen planten van 5000 bomen in een gebied dat al uitsluitend uit bomen bestaat, rond Kassel, heeft zijn ironische reactie al gehad, ik moest bij de lange tekst van Beuys denken aan een stuk van Ethel Portnoy, die ooit - ‘op het gevaar af als een filister te klinken’ - tot de parmantige conclusie kwam dat het voornamelijk charletannerie is waaraan Beuys zich schuldig maakt. Dat was naar aanleiding van het deponeren van een berg vet in het Guggenheim Museum in New York, en vanwege de verraderlijke trots waarmee hij aan een Italiaanse baron had voorgesteld hem een ‘onzichtbaar sculptuur’ te verkopen, waar de edelman wel oren naar had. Mijn geigerteller trilt weliswaar op de pagina's waar Beuys zijn alternatieven en ‘Der Ausweg’ uit de crisis uiteenzet, maar niet omdat hij iets gevonden heeft dat aan mijn smaak beantwoordt, dan wel mijn smaak op de proef stelt. En als ik het niet dacht: onlangs is Beuys ook in het Oosten de rade gegaan en heeft hij gesprekken over de wereldcrisis gevoerd met zijne hoogheiligheid de Dalai Lama. Ook hier zit logica in.
■