Consistentie
De broze thematiek van Sjibbolet en andere verhalen wordt in alle vijf verhalen consequent, met een hardnekkige noodzakelijkheid, doorgevoerd. Dat geeft de bundel een verleidelijke consistentie die erop duidt dat Martens niet makkelijk van haar stuk te brengen is. Maar zodra je die thematiek probeert samen te vatten bekruipt je het gevoel iets contouren te geven dat nauwelijks vorm heeft en alleen maar in vergelijkbare sferische termen is te vatten. Zeker is dat de hoofdpersoon het contact met haar omgeving moeilijk vindt omdat ze niet ‘klaar’ is: ze weet nog niet genoeg over zichzelf om met zichzelf voor de dag te durven komen. Hiervan is met name sprake in het verhaal ‘Voldoende’, waarin de hoofdpersoon zich in ‘een nieuwe omgeving’ bevindt. Bedoeld wordt in ‘een ander huis’, maar dat schrijft Martens niet en dat is veelzeggend. In dat huis bevinden zich mensen die haar in hun kring willen opnemen. Die anderen zeggen steeds iets over hoe ze samenleven, maar zij kijkt slechts en ziet dan ‘hoe ze samen zijn zonder inspanning’. Als ze met die anderen in een café zit is het haar al te intiem als ze iets krijgt aangeboden. Zelfs het praten van die anderen is teveel: ‘Ik luister. Hun metrische herhaling van woorden, geen verzoek is zo omringend als dit.’ (Het is een opmerkelijk Nederlands dat hier geschreven wordt) ‘Het prettigst zijn de tussenpauzes wanneer ze me niets aanbieden; geen vraag, geen gedachte, alleen af en toe een blik uit hun ogen die voorbij gaat, nadenkend, ze zijn onderling in gesprek.’
Er ontstaat in dit verhaal ‘Voldoende’ een overeenkomst tussen de ‘anderen’ en de lezer: die anderen zeggen ‘dat mijn antwoorden ongebruikelijk zijn, dat ze me nog niet af hebben, steeds moeten ze hun veronderstellingen herzien.’ Iets dergelijks doet de lezer ook: hij vraagt zich af of hij hier niet te maken heeft met iemand die alleen maar zwaar op de hand is en zich nogal vermoeiend gedraagt. De hoofdpersoon stelt de ‘vriendelijke aanvaarding’ van de anderen gelijk met een afnemende oplettendheid bij haarzelf, en ‘moet weten wat ik bekend maakte’. In een ander verhaal heet het dat ‘praten geen getuigenis, maar een bekentenis’ is.
In Sjibbolet en andere verhalen is sprake van een extreme in zichzelf gekeerdheid. De buitenwereld is gevaarlijk, onbetrouwbaar en past helemaal niet bij haar persoon: ‘Niemand kan ooit werkelijk voor of tegen mij zijn, want er is nooit iemand geweest die zelfs maar in de buurt kwam van wat ik zelf zei, de taal die ik hanteerde.’ Deze volslagen inkapseling van zichzelf heeft alle kenmerken van wat men wel ‘autisme’ noemt, alleen is er geen sprake van de daarbij meestal optredende leegheid, althans niet altijd. Het al genoemde verhaal ‘Voldoende’ wordt afgewisseld door tussen haakjes staande jeugdherinneringen, die indirect iets openbaren over mogelijke oorzaken van haar gedrag. Het zijn echter niet speciaal negatieve ervaringen die beschreven worden, zodat de lezer daarin vergeefs zal zoeken naar mogelijke ‘motieven’ voor haar naar binnen geslagen bewustzijn. Deze jeugdherinneringen wijken van het gewone verhaal af doordat ze niet alleen anekdotischer, maar ook simpeler en duidelijker zijn, zonder het tastende woordgebruik. Er is ook niet van de gebruikelijke autistische leegheid sprake omdat de hoofdpersoon in haar cocon niet tevreden is met zichzelf: ze heeft iets tegen spiegels en merkt niet weinig scherpzinnig op dat de liefde van Narcissus voor zijn spiegelbeeld
Vervolg op pagina 9