| |
| |
| |
Franz Böni: ‘Schrijven bevrijdt je in een nooit eindigend proces van een grote last’
Interview met de Zwitserse schrijver Franz Böni
In de buurt van Zürich woont de jonge Zwitserse schrijver Franz Böni. Hij is evenals Thomas Bernhard afkerig van publiciteit en interviews. In 1979 debuteerde hij met Wandelaar in de alpenregen dat onlangs in vertaling is verschenen (De Arbeiderspers). Daarna schreef Böni nog twee romans, een vertelling en een tweede verhalenbundel. Een gesprek met een somber, maar gedreven schrijver.
| |
Gerda Meijerink
Er bestaat een symphonie die Zwitserland heet en waarvan de delen de namen Welvaart, Orde, Alpenpanorama, Bankgeheim en Democratie dragen. De laatste jaren is het nogal eens voorgekomen dat het bij de uitvoering van die symphonie wat haperde en wanklanken tot het oor van de luisteraar doordrongen. De Nestlé-affaire was zo'n wanklank (waarbij de Derde Wereld letterlijk dood gevoerd werd) en ook de kortzichtigheid waarmee het stadsbestuur van Zürich weigert in te gaan op de billijke eis van de jeugd in die stad reageerde om voor een luttel bedrag een jeugdcentrum in te richten. Maar ook de regelingen en wetten met behulp waarvan buitenlandse werknemers zonder veel omhaal ontslagen en over de grens gezet kunnen worden, vormen een dissonant in een land dat zich trots de oudste democratie van de wereld noemt en als bewijs daarvoor een bijna niet meer van echt te onderscheiden Tellmythe handhaaft.
Dat dit land pas in 1972 het algemeen vrouwenkiesrecht invoerde en op dit moment grote moeite heeft met het verlagen van de kiesgerechtigde leeftijd van twintig naar achttien jaar, is een bewijs voor de geldigheid van de wet van de remmende voorsprong van deze oude republiek. Ich hab im Traum die Schweiz gesehen heet een anthologie die in 1980 bij Residenz Verlag in Salzburg verscheen en waarin Zwitserse auteurs zich over hun land uitspreken. Grimmigheid en spot bepalen de toonaard van de teksten daarin, de droom blijkt nachtmerrieachtige trekken te bezitten, geen auteur die niet weet aan te tonen dat Zwitserland het tegendeel van een heilstaat is en dat de Zwitsers arrogant, materialistisch, chauvinistisch en dom zijn. Eén van de scherpste critici is de schrijver Peter Bichsel, die ruim een jaar geleden in Der Spiegel een essay schreef met de titel: Das Ende der Schweizer Unschuld en sindsdien als ‘nestbevuiler’ bij de overwegend conservatieve pers geen goed meer kan doen. ‘We hebben hier slechts één enkele, onvervalste folklore en dat is het leger,’ luidt een zin in dat essay waarover men bijzonder verbolgen was. ‘...toch wil ik hier kunnen leven zonder voortdurend enthousiast te moeten zijn. Ik ben hier niet als toerist,’ schreef Bichsel in een ander verband.
De aanval op de gevestigde orde komt echter niet alleen van de kant van de schrijvers en de kunstenaars en andere zogenaamde ‘ausgeflipten’, ook uit onverwachte hoek - de top van het bedrijfsleven zelf - werd met scherp geschoten. Hans A. Pestalozzi, voormalig manager bij de levensmiddelengigant Migros, ontleedde in zijn boek Nach uns die Zukunft (Kösel Verlag) de structuren van een samenleving waarin de mammon, het cynisme en het egoïsme de boventoon voeren. Hij geldt sinds het verschijnen van zijn boek als persona non grata en wordt door de Zwitserse media naar zijn zeggen systematisch geboycot, wat niet heeft kunnen verhinderen dat Nach uns die Zukunft al anderhalf jaar op de bestsellerlijst van Der Spiegel prijkt en ook in boekwinkels in de rijkste straat van Europa, de Züricher Bahnhofstrasse, te koop is.
Wie Zwitserland wil leren kennen anders dan aan de oppervlakte, kan niet volstaan met een bezoek aan de pronkende city's van Basel, Luzern, Bern en Zürich en ook niet met een verblijf in prachtige dalen als het Lötschental of het Schächental. Zwitserland zoals het onder die oppervlakte bestaat, kan het beste gekend worden door erover te lezen. Daarbij denk ik dan niet in de eerste plaats aan Friedrich Dürrenmatt en Max Frisch, die ondanks de kritiek die zij in hun werk op de moderne samenleving uitten, en waarvoor Zwitserland model stond, tot het establishment zijn gaan behoren en het succesvolle Zwitserland representeren. Bij de viering van de zestigste verjaardag van Friedrich Dürrenmatt bij voorbeeld moest het Schauspielhaus in Zürich, waar de plechtigheid plaatsvond, zwaar bewaakt worden omdat wederom protesten te verwachten waren van de jeugd, die het geld dat voor het feest was uitgetrokken opeisten om er hun Autonomes Jugend Zentrum mee op te bouwen. Bont, goud en glitter omgaven de laureatus die er ooit in Der Besuch der alten Dame blijk van had gegeven, te begrijpen hoezeer geld corrumpeert. ‘Vrijheid voor Groenland - smelt het pakijs,’ luidt de kreet die op de muren van de city's te lezen is. De symbolen zijn goed gekozen: kilte en ondoordringbare oppervlakte, grauw beton bedreigt de ecologie van een land dat al lang niet meer het natuurparadijs is dat de reisfolders beschrijven. Wie over het andere Zwitserland wil lezen moet Peter Bichsel, O.F. Walter, Reto Hänny, Silvio Blatter, Jürg Laederach, Kurt Marti of Paul Nizon ter hand nemen. Of een nog jongere loot aan de literatuurboom: Franz Böni.
| |
Openbaarheid
‘De auteur Franz Böni hebben nog maar weinigen te zien gekregen,’ schreef Dieter Bachmann, ‘hij houdt zich verre van de literaire kermis.’ Helemaal klopt dat niet, Franz Böni heeft deelgenomen aan bijeenkomsten als de ‘Klagenfurter Literaturtage’ en de ‘Steirische Herbst’ in Graz, waar hij teksten voorlas en zich boog onder de geëtaleerde scherpzinnigheid van de commentariërende critici. Ook reisde hij eind januari van dit jaar naar Bremen, waar hij de belangrij- | |
| |
ke ‘Bremer Förderprijs’ in ontvangst nam. Zelfs aan voorleesavonden voor Volkshogescholen nam hij deel, al moet dat alles toch een soort martelgang voor hem geweest zijn, getuige een nog niet gepubliceerde autobiografische tekst waarin hij de verschrikkingen van de openbaarheid satirisch beschrijft. Veel uitnodigingen en officiële ontvangsten wees hij ook inderdaad van de hand, zoals de uitreiking van de C.F. Meyerprijs waar zijn uitgever hem moest vervangen. Ook werkbeurzen van de kantons Zürich en Zug wenste hij niet persoonlijk af te halen en op verzoeken tot interviews ging hij tot dusver niet in ‘omdat ik bang was voor domme vragen,’ zegt hij, ‘en omdat openbaarheid iets verschrikkelijks is voor een schrijver die toch alleen maar vanuit zijn isolement iets tot stand kan brengen. Spotlights passen niet bij de literatuur, openheid maakt corrupt.’ Naar Bremen is hij alleen maar gegaan omdat het reizen hem lokte: ‘Ik heb jaren lang geen geld gehad om te reizen terwijl het een groot verlangen van me was.’
Franz Böni
Franz Böni debuteerde in 1979 met de verhalenbundel Wanderer im Alpenregen bij de uitgever Suhrkamp, een bundel die kort geleden met de titel Wandelaar in de alpenregen in vertaling bij De Arbeiderspers verscheen. Uit die bundel las hij bij de Klagenfurter Literaturtage in 1978 al voor en het oordeel van de critici was, zoals ook over alles wat er van hem nadien verscheen, zeer positief. Alleen Marcel Reich-Ranicki sprak afkeurende woorden. Hij maakte bewaar tegen passages waarin folteringen worden beschreven die hij om morele redenen afwees. ‘Maar ik had de indruk dat Reich-Ranicki dat alleen maar deed omdat hij het hoe dan ook niet eens wilde zijn met zijn collega-critici. Het gaat hem helemaal niet om literatuur of om schrijvers, hij denkt uitsluitend aan zijn eigen prestige.’
Sinds Wandelaar in de alpenregen zijn nauwelijks drie jaar voorbij gegaan waarin Franz Böni twee romans, een vertelling en een tweede verhalenbundel publiceerde. Ze bevatten sombere visioenen van het leven van arbeiders en boerenknechts, van onderdrukking en wreedheid. Hoofdpersonen zijn naïeve gelukzoekers die onder de mensen of in de natuur geborgenheid denken te vinden en steeds bedrogen uitkomen. Ze zijn meestal te voet onderweg in afgelegen dalen, ontmoeten andere wandelaars en luisteren naar de sombere verhalen die die te vertellen hebben.
| |
Onderweg
Ben je zelf een wandelaar? vraag ik Franz Böni. Hij lacht wat verlegen, zoals hij tijdens het gesprek voortdurend zal doen. Ondertussen blijft hij mij vanuit zijn ooghoeken observeren, aarzelt, zoekt naar een antwoord. Dit is geen prater. ‘Jarenlang heb ik geen woord gesproken. Het zwijgen is mijn levensinhoud geworden,’ stond in de bij zijn debuut bijgevoegde tekst ‘Warum ich schreibe’. Het zou wel eens een grote waarheid kunnen bevatten.
‘Nee,’ zegt hij, ‘een wandelaar ben ik eigenlijk niet zo. Maar ik ben wel iemand die onderweg is, net als mijn hoofdpersonen. Ik heb mijn leven lang - ik ben nu dertig - nooit een plek gehad waar ik kon blijven. Altijd moest ik weer weg. Meestal moesten de huizen waarin ik een kamer had gevonden, afgebroken worden en stond ik weer op straat. Zo gaat het ook met de jonge mensen hier in Zürich, die kunnen
| |
| |
ook nergens wonen, die zijn ook altijd onderweg. Er zijn wel eens mensen die me vragen waarom ik zo somber schrijf, maar ik kan toch niet het paradijs beschrijven als ik niets paradijselijks waarneem? Ik zie sinds dertig jaar alleen maar mensen om mij heen die géén geld hebben, die zich niets kunnen permitteren. Daar wil ik over schrijven. Ik wil met wat ik schrijf het zelfbewustzijn van dit land doorbreken. Het is geen kunst het rijkste land van Europa te zijn als je de Derde Wereld uitbuit op de manier zoals het gebeurt.’
Je bent in je boeken niet erg te spreken over het leven in de stad, maar wat je van het leven op het platteland laat zien, is toch ook niet erg troostrijk?
‘Natuurlijk is het een moeizaam leven als je een schrale grond moet bewerken om daar wat schamel gewas op te laten groeien, maar het is altijd beter dan in de stad. Het is ook de schuld van de stad dat met veeteelt en landbouw zo weinig te verdienen valt, de prijzen worden door de stad bepaald.’
Je schrijft in je roman Schlatt en vooral in je laatste boek Die Wanderarbeiter heel erg gedetailleerd over het werk op een goederenstation en in een spinnerijfabriek. Ken je die wereld uit eigen ervaring?
‘Ik heb allerlei baantjes gehad. Je hoeft maar een maand in een fabriek te werken om daar alles van te weten, óók wat het betekent als je daar je hele leven opgesloten bent. Die sfeer van goederenstations en treinen en wat een arbeider daar meemaakt, ken ik vooral doordat ik heel veel heb geluisterd naar de verhalen van mensen die daar werken. Ik heb vlak bij het station gewoond en zat veel in cafés waar ze na hun werk kwamen. Zo'n station is een ideale coulisse voor wat ik met Schlatt heb willen zeggen. Treinen rijden af en aan, mensen gaan op reis, een rijke wereld trekt aan je voorbij waar je geen deel aan hebt. Niemand van de mensen die daar werken kan zich ooit een reis naar het buitenland permitteren.’
In Wandelaar in de alpenregen komen passages voor die de voorstelling van een zekere idylle inhouden, beelden van geborgenheid en harmonie. Die zijn in je laatste boek Die Wanderarbeiter niet meer te vinden, daar is de dood de enige uitweg voor de mensen die je beschrijft. Hoe verklaar je die radicalisering?
‘Dat heeft eigenlijk niets met een ontwikkeling in mijn werk te maken. Het idee voor Die Wanderarbeiter had ik al in '78. Onder invloed van het harde politieke kli- | |
| |
maat toen, dat veroorzaakt werd door de reactie op het terrorisme in Europa, is Die Wanderarbeiter zo radicaal geworden. Het was geen prettige bezigheid om dat boek zo te schrijven als ik heb gedaan. Ik heb met dat boek een monument willen oprichten voor al die mensen die nooit gehoord worden, ik heb een spreekbuis willen zijn voor de sprakelozen. Voor de arbeiders in dat boek is de dood eigenlijk de enige uitweg. De dood als troost... maar het is misschien ook een troost als iemand die het boek leest, kan denken: zo erg als het hier beschreven wordt, kan de werkelijkheid niet zijn.’
Franz Böni
| |
Kale kamers
Heb je er een voorstelling van wie je boeken lezen en hoe de lezers erop reageren?
‘Ik hoorde laatst van een arbeider, die zijn leven lang in de fabriek heeft gewerkt en die toen hij Die Wanderarbeiter las, daarin zijn leven beschreven zag. Dat had hem kracht gegeven, zijn bestaan was erkend. Maar mijn ideale lezer is misschien wel iemand die normaal nooit een boek leest, een fabrieksdirecteur of een van de machtigen. Misschien raakt het ze. Ik wil ze hun zekerheid ontnemen, ze hebben een geïdealiseerde voorstelling van hoe Zwitserland is. Ik wil ook voor de jonge generatie in de stad schrijven. Die willen lezen wat een mens uit hun midden beleeft, die kunnen niets beginnen met die modelliteratuur zoals die door schrijvers is voortgebracht, die zelf altijd als een soort professoren hebben geleefd. Schrijvers als Peter Rosei en Joseph Winkler in Oostenrijk en ik zijn weer aan het vertellen gegaan, we hebben ook allemaal zelf doorgemaakt wat we vertellen. We hebben altijd moeten werken om te overleven en we leven alledrie in kale kamers zonder kind of kraai, zonder auto...’
▶
| |
| |
In een van je nog niet gepubliceerde teksten kwam ik de zin tegen: ‘Het leven hier is als in een schacht, de mensen slaven, en rondom de landgrens stroomt de cultuur waar we een leven lang naar hongeren.’ Moet ik dat letterlijk nemen? Denk je werkelijk dat in de andere landen wél sprake is van cultuur en alleen in Zwitserland niet?
‘In mijn boeken noem ik Zwitserland nooit expliciet want de problemen van de stad en van de armen en onderdrukten in de fabrieken spelen ook elders. Maar met die zin die je daar citeerde bedoel ik Zwitserland wél. Cultuur, dat is voor mij muziek en literatuur. Maar een muziekcultuur bestaat hier niet, popmuziek wordt over de radio niet uitgezonden, alleen maar die oneindig treurige, zogenaamd vrolijke alpenmuziek of klassieke muziek uit de vorige eeuw. Soms is er een popconcern in een van de grote steden omdat dat financieel interessant is. Maar jazz, wat meer de muziek van mijn generatie is, hoor je niet. Er bestaat hier nergens een jazzband. Moderne beeldende kunst tref je daarentegen wel aan, maar op de een of andere manier jut die de jeugd niet op en alleen daarom wordt die hier vertoond.’
In een schets van je, Der Dichter, trof ik de zin aan: ‘Jammer dat hij niet over de liefde schrijft. Dwazen dat ze zijn! Ook als hij over gekkenhuizen schreef, schreef hij in werkelijkheid nooit anders dan over de liefde.’ Wat is dat voor liefde die je daar bedoelt?
‘Liefde voor de medemens, anders zou de schrijver niet schrijven. Schrijven is een moeizame bezigheid! Die liefde maakt het tot de plicht van de schrijver om te spreken voor de onderdrukten.’
En wat levert dat moeizame schrijven voor je zelf op?
‘Schrijven bevrijdt je in een nooit eindigend proces van een grote last. Maar de wereld biedt steeds weer nieuwe weerstanden, zo blijf je bezig. Mijn eerste drie boeken spelen zich af in nauwe, eenzame dalen, ze vormen een eenheid, een trilogie. Ze beschrijven de zielstoestand van ingesloten zijn, ze spiegelen ook de toestand waarin ik mij zelf bevond. Die Wanderarbeiter, m'n laatste boek, is in het vlakke land gesitueerd. Daar spelen weer andere problemen. De boeken waar ik nu aan werk heten Die Alpen en Die Residenz. De vertaling Hospiz die al gepubliceerd is, zal een hoofdstuk van Die Residenz vormen. Nee, Die Alpen is niet een boek dat in de Alpen speelt, maar de Alpen zijn wel voortdurend zichtbaar in de verte, ze vormen een ver doel, ze zijn symbool voor wat erachter ligt. Ook de zee kan zo'n symbool zijn, het verlangen naar een ander leven, ver weg. Voor mij functioneert zo'n beeld nog, als een vaag begrip van vrijheid. Wat vrijheid werkelijk inhoudt, weet ik niet; misschien weet ik dat als ik veertig ben.’
| |
Natuur
Hoe zou je het vinden als ik je een romanticus zou noemen?
‘Wat kan het me schelen hoe de mensen me noemen. Maar ik ben natuurlijk toch in de eerste plaats een realist, mijn roman Schlatt gaat bij voorbeeld over een vlucht zonder uitweg. Toch leeft de mens vooral van illusies, en van herinneringen aan mooie ogenblikken. Als kind heb ik de bergen leren liefhebben. Ik ben niet in de bergen opgegroeid, anders zou ik ze misschien niet liefhebben maar ze haten omdat ik bij voorbeeld over steile wegen naar school had moeten ploeteren door hoge sneeuw of zo. Maar ze waren in de verte zichtbaar, soms, als na dagen van mist en regen in het laagland plotseling weer een stralende dag aanbrak. Waar moeten kinderen die in deze tijd in de stad opgroeien hun herinneringen vandaan halen? Nooit beleven ze iets moois, ze weten niet wat een paard is, ze hebben geen bos waar ze uren doorheendwalen. Als ze al met vakantie gaan, worden ze met een automaat de berg op gebracht. Ik kan me een gelukkig leven zonder de natuur niet voorstellen. Daarom komen er in mijn werk, met uitzondering dan van Die Wanderarbeiter, natuurbeelden voor.’
In Wandelaar in de Alpenregen en nog meer in Der Knochensammler is de natuur ook bedreigend en de mensen zitten vol angst en bijgeloof. ‘Ik heb een poos in de bergen gewoond in de Toscana in Italië. De mensen leven daar heel sterk met natuurmagische voorstellingen: ze luisteren naar de natuur en voelen zich aan de natuur onderworpen. Tegenover de voorstelling van de natuur als idylle, zoals ik die al schilderde en die voor de mensen belangrijk is, heb ik de dreigende natuurkrachten waar de mensen bang voor zijn als tegenbeelden gebruikt. Maar dat de hoogconjunctuur ons bevrijd zou hebben van die natuurkrachten, is maar een illusie. De conjunctuur bedreigt de mens meer dan de natuur. Als de mens niet weer leert beter naar de natuur te luisteren, zal hij altijd een gemis voelen zonder dat hij er weet
| |
| |
van heeft wat hij mist.’
Je verhalen, maar ook je roman Die Wanderarbeiter, dragen een parabelachtig karakter. Welke betekenis heeft die vorm voor je?
‘Niet al mijn verhalen zijn parabelachtig, ik heb ook portretten van mensen geschreven. Er komen zeer verschillende figuren voor in mijn werk. De figuren die ik met de letter A. aanduid zijn meestal prototypes; wanneer ik een figuur Franz noem, dan heb ik mij zelf geportretteerd en de andere figuren, die een naam dragen, zijn bestaande figuren die ik ooit heb leren kennen en waarbij ik verhalen heb verzonnen. Maar wanneer ik alleen maar portretten zou schrijven, was ik een journalist. Door de parabelvorm kan ik het belerende bieden, dan stel ik me op als een oude man die het leven al kent en over dat leven mededelingen doet aan jonge mensen. Dat belerende is misschien zoals in het sprookje.’
Is het ook niet een Zwitserse traditie, dat didactische?
‘Dat zal wel zo zijn. Maar mijn voorbeeld is veel eerder zo iets als Duizend-en-één-nacht dan Gottfried Keller. Misschien leren de jonge mensen van mij hoe het in werkelijkheid toegaat, ze komen dan misschien wel tien jaar eerder tot een inzicht en niet als het al te laat voor ze is.’
Wat raad je ze dan aan te doen? De Bahnhofstrasse bestormen of bij de Opera de ruiten ingooien?
‘In Zürich kunnen ze op die manier niets bereiken, de macht van de banken is veel te groot. Hier zal altijd rust en orde heersen. Maar misschien kiezen ze ervoor om niet meer mee te doen aan de consumptiedwang. Als er geen produkten meer gekocht worden, dan moet er wel iets gaan veranderen. En biologische landbouw bedrijven in een commune is dan altijd nog heel wat beter dan een of ander zinloos baantje in de stad.’
Zou je ervoor voelen uit Zwitserland weg te gaan?
‘Veel schrijvers zijn al weggegaan. Urs Widmer, Thomas Hürlimann, Paul Nizon, Matthias Zschokke bij voorbeeld. Als ze een kans kregen, zouden ze er waarschijnlijk allemaal vandoor gaan. Ja, ik ook, maar tot dusver heb ik nog geen aanbieding gehad die mij dat mogelijk maakte.’
■
|
|