De schrijvers en de kwesties
De schrijvers:
Jan Siebelink, Ethel Portnoy, Dirk Ayelt Kooiman, Lizzy Sara May, Maarten 't Hart, Louis Ferron, Jaap Harten, Laurie Langenbach, Nicolaas Matsier, Tom Pauka, Leon de Winter, Jan G. Elburg en Willem Brakman
De kwesties:
Kernbewapening, de vredesbeweging, punk, anarchisme, de verzorgingsstaat, werkeloze jongeren, Onkruit, munititietreinen, kernenergie, opgewarmde koude oorlog, Werkgroep Gezag en Vrijheid, motregen, de krakers
‘Omdat je een schrijver bent, hoef je toch niet altijd het geweten van de natie te zijn? Dat is een eis van veel mensen: dat we allemaal Bölls en Grassen worden!’ zei Hugo Claus onlangs in een interview. De vraag is of dit waar is: het is in Nederland helemaal niet gebruikelijk schrijvers rechtstreeks te vragen naar hun ideeën over politieke en maatschappelijke kwesties. Politici, sociologen, journalisten en eendags-orakels geven dagelijks hun mening over van alles en nog wat, voor schrijvers is er nauwelijks aanleiding om de nachtegaal uit te hangen die net iets mooier zingt dan de rest. Meestal zijn de kwesties van een eeuwigdurende saaiheid of alweer verdwenen op het moment dat een schrijver zich ervoor gaat interesseren. Zo gekomen, zo gegaan. Niettemin: Heinrich Böll en Günter Grass zijn niet gek en waar zij het bij tijden over hebben is noch om van te geeuwen noch om luchtig aan voorbij te gaan. Als het al geen brandende kwesties zijn, smeulen doen ze wel en waar rook is, is vuur. In Raster 19, het nummer dat geheel gewijd was aan ‘De vrolijke begrafenis van de jaren zestig’, schrijft J. Bernlef: ‘Als je om je heen kijkt en je ziet tot wat voor soort ideologieën jonge mensen zich op dit moment keren, zijn dat meestal ideologieën met sterk oosterse invloed: stilstand, meditatie, stilte; kortom het tegenovergestelde van dynamiek.’ Dit werd geschreven in december 1980. Inmiddels is het maart 1982 en het toneel is blijkbaar grondig veranderd, want van ‘stilstand, meditatie, stilte’ is weinig meer te merken. Er heerst misschien nog enige stilte in de opkamer van de tot Bagwhan Centrum omgebouwde rechter-achtervleugel van de voormalige gevangenis, maar wat leeft is een maatschappelijke en politieke ‘dynamiek’ in de vorm van weerstand tegen de kernenergie, anarchistische groepjes, Onkruit, krakersbeweging, werkeloze jongeren, een
‘crisis in de verzorgingsstaat’, een niet te verontachtzamen ‘vredesbeweging’, punk, en acties om de ‘verworvenheden’ van de welvaartstaat te behouden.
Schrijvers hoeven niet het geweten van de natie te zijn en evenmin Olympiërs die de baan der sterren in de gaten houden, maar wie zou er niet, uit nieuwsgierigheid, een kijkje willen nemen in de doolhof van hun verbeelding om te zien wat er zich afspeelt als ze horen, lezen en zien over de ‘kwesties’ die zich ook onder hún ogen afspelen? Er moet zich in die verbeelding toch iets afspelen dat geheel anders is dan in het brein van degenen die er hun beroep van hebben gemaakt die zaken dagelijks in de gaten te houden. Wat gaat er in hen om als ze het materiaal zien dat, via het transformatorhuisje van de verbeelding, op een of andere manier kleurt wat ze schrijven? Kijken ze er met grote ogen naar, slaan ze de bladzijde van de krant gauw om, kijken ze de andere kant op, brengt het hen tot contemplatie, roepen ze ‘zo gaat het niet langer’, of nemen ze het in zich op, steken het in hun zak en halen het achter hun bureau tevoorschijn en leggen ze het onder hun vergrootglas? Of zakt het weg in de diepte, om op het moment dat de tijd zijn werk gedaan heeft boven te komen in de vorm van iets dat een criticus zou herkennen als ‘een thema’?
Het is alsof de werkelijkheid bij schrijvers altijd een winterslaapje houdt. Zacht snurkend verandert alles van vorm, verandert een milde anarchist uit het jaar 1982 in de gedaante van Oedipus en verschijnt King Lear als onze tijdgenoot in vol ornaat op het toneel. Geen enkele biograaf heeft kunnen aantonen dat Kafka blind was, hij moet dus gezien hebben wat hij in Het Proces geschreven heeft. Ödon Von Horvath schreef in het begin van de jaren dertig zijn toneelstuk Kazimir und Karoline, een stuk over liefde en werkeloosheid waaruit blijkt dat hij niet zat te suffen in de tijd. De werkelijkheid van zijn toneelstuk hield een stevig winterslaapje om in de jaren tachtig klaarwakker te ontwaken. Wie weet of schrijvers niet de kanariepietjes zijn die mijnwerkers vroeger mee in de schachten namen - om hen te waarschuwen voor vergiftigde gassen?
CAREL PEETERS
|
|