Meneer Beck gaat even een krant kopen
Meneer Adolf Beck was een rustige, bleefde man. Hij kwam uit Noorwegen, maar woonde al een jaar of tien in Londen. Op een avond in december 1895 verliet hij na het eten zijn huis om een krant te kopen. Hij had nog geen twintig meter gelopen, toen plotseling een opgewonden jongedame hem bij zijn arm pakte en riep: Zeg rotvent, wat heb je met m'n horloge gedaan!
Horloge? Meneer Beck begreep er niets van. U vergist zich, dame, zei hij. Maar de vrouw liet hem niet los en begon steeds harder te schreeuwen. Er kwam een politieagent op het rumoer af, die beiden meenam naar het bureau. Daar vertelde de jongedame dat ze ‘die vent’ - ze wees op meneer Beck - twee maanden eerder had ontmoet. Ze was bezweken voor zijn charmes en hij had haar gevraagd of ze met hem meeging naar de Rivièra. Dat wilde ze wel, waarop hij haar grootmoedig een cheque gaf om nieuwe kleren te kopen. Hij was de deur uitgegaan met haar horloge en een gouden ring, waarin hij hun namen zou laten graveren, en was nooit meer teruggekomen. En de cheque was ook vals geweest.
Oh, bent u er zó een, zei de inspecteur en hij keek meneer Beck vol walging aan.
Kom kom, wat een onzin, zei meneer Beck, ik heb die jongedame nooit eerder ontmoet.
Maar ze hielden hem toch een nachtje vast op het politiebureau. De volgende dag moest hij verschijnen voor de rechtercommissaris. Dat ziet er niet best uit, zei de rechtercommissaris.
Meneer Beck schoot in de lach. Ach edelachtbare, zei hij, iedereen kan zich wel eens vergissen, ik neem het de dame niet kwalijk en de politie ook niet, ik mag nu zeker wel gaan? De rechter-commissaris tikte verstoord met zijn hamertje op de tafel. Ik verzoek u dringend uw brutale mond te houden, verdachte, zei hij.
Verdachte! riep meneer Beck boos, ik weet van niks, ik ben volkomen onschuldig!
Dat zeggen ze allemaal, zei de rechter-commissaris, laat de getuigen binnenkomen!
Tekening The Tjong Khing
De deur werd geopend en er stapten negen vrouwen naar binnen. Zodra ze meneer Beck zagen, riepen ze: Dat is hem! Dat is die gemene bedrieger! Meneer Becks knieën knikten. Hij moest zich vasthouden aan het beklaagdenhekje en kon alleen nog maar mompelen: Ik heb niks gedaan, ik heb niks gedaan.
Meneer Beck werd opgesloten en de politie ging aan het werk. Uit het archief dook men de kaart op van een zekere John Smith, die voor oplichting van een aantal vrouwen vier jaar in de gevangenis had gezeten. Op de kaart stond het signalement van Smith. De politie werkte in die tijd nog niet algemeen met vingerafdrukken. In plaats daarvan noteerde men van misdadigers hun lengte, de afmetingen van hun schedel, hun oren, hun tenen, hun armen en nog een paar van die maten. Het bleek nu dat de maten van Adolf Beck en John Smith precies hetzelfde waren. Ze spraken allebei met een buitenlands accent en hadden allebei een sneetje in hun linker oorlel. De agent die ooit John Smith had gearresteerd herkende in Adolf Beck een en dezelfde man en een handschriftkundige verklaarde dat ook het schrift van de beide heren gelijk was.
Meneer Beck was een gebroken man. Huilend stamelde hij dat hij écht Adolf Beck was en nog nooit z'n leven iemand bedrogen had. Het hielp niets. Hij kreeg zeven jaar gevangenisstraf. In de gevangenis noemde men hem Smith en hij kreeg hetzelfde nummer op zijn borst dat Smith vier jaar lang had gedragen. Meneer Adolf Beck was John Smith geworden.
Na vijf jaar werd hij wegens goed gedrag vrijgelaten. In Londen probeerde hij de vreselijke gebeurtenis te vergeten en wat geld te verdienen. Het lukte niet zo erg. Drie jaar lang leidde hij een armoedig bestaan, tot hij op een avond in april 1904 zijn deur uitstapte. Onmiddellijk werd hij bestormd door een jonge vrouw, die schreeuwde: Hee, rotvent, wat heb je met m'n horloge gedaan!
Een detective, die zich vlakbij in de portiek had verscholen, greep meneer Beck in z'n kraag.
Voor Adolf Beck begonnen de verschrikkingen opnieuw. Opnieuw waren er een heleboel getuigen en opnieuw werd het handschrift op de valse cheques als het zijne herkend.
Je komt er deze keer niet meer met zeven jaar vanaf, Smith, zeiden de politiemannen tegen Beck, twaalf jaar is wel het minste dat je krijgt.
Meneer Beck huilde en smeekte en stotterde. Hij gilde en krijste en vloekte. En nog voordat de jury het schuldig uitsprak was hij een geestelijk wrak.
Toen gebeurde er een wonder. De politie arresteerde de echte John Smith, die alle misdaden bekende waarvoor Beck in de gevangenis had gezeten. De twee mannen leken op elkaar als twee eieren. Smith sprak net als Beck met een buitenlands accent, maar uit welk land hij kwam heeft de politie nooit kunnen achterhalen. De naam Smith was vals. Hij had nog veel meer valse namen gebruikt, maar zijn echte naam bleef een mysterie. Men kon er ook niet achterkomen of Smith ooit van Adolf Beck had gehoord.
John Smith zat zijn straf uit en verdween daarna spoorloos. Meneer Beck kreeg een vergoeding voor al het leed dat hem was overkomen, maar hij kwam de schok nooit meer te boven. Hij bleef een zenuwlijder en stierf vijf jaar later.
GERARD BRANDS