keer met een ander te zijn meegegaan kon hij er moeilijk meer onderuit, begreep hij. Hij besloot er ‘De Faam’ voor te nemen. Het was een winkel met verschillende afdelingen. Zo verkochten ze er speelgoed, maar ook huishoudelijke artikelen, terwijl een deel van de zaak was ingericht als boekhandel. Hij zou op de speelgoedafdeling naar een bepaald type autootje vragen. Hij vond het eng. De verkoper was heel attent en begon over andere merken nadat hij de man duidelijk had kunnen maken van het door hem eerder bedoelde autootje af te zien. Toen er een hele serie voor hem op de toonbank stond uitgestald wist hij opeens niet meer hoe verder te gaan. Hij kon niet meer uit zijn woorden komen en hij kreeg een kleur als een boei. Met een ruk draaide hij zich om en met een noodgang rende hij de winkel uit, op de voet gevolgd door Johnny. Vlakbij de deur moesten ze echter uitwijken voor een vrouw met een kinderwagentje en toen gebeurde het. Met zijn elleboog stootte hij een grote porseleinen vaas van een stelling. In één enkele seconde overzag hij de situatie: de scherven op de grond en Nico, die te veel met zijn aandacht bij de autootjes was geweest om hun overhaaste aftocht bijtijds te merken, stevig bij de arm gehouden door de verkoper. Buiten wisten ze elkaar weinig meer te zeggen dan dat ze maar rustig af zouden moeten wachten hoe het verder zou gaan. Ze zouden daarbinnen Nico er vast wel toe krijgen hun adressen op te geven. ‘De enige hoop die je kan hebben is dat ie valse adressen opgeeft,’ zei Johnny. ‘Anders ben je goed zuur. Dat ding kostte zeker tweehonderd gulden.’ Hij kon er weinig op zeggen, zo beroerd voelde hij zich. Ieder een andere kant op gingen ze naar huis.
De volgende morgen wekte zijn moeder hem tegen een uur of tien. Toen hij de gordijnen openschoof kon hij het aan de lucht al zien: Het zou een sombere zaterdag worden. Beneden hoorde hij de fluitketel tekeergaan. Zijn vader haastte zich nu naar de keuken om koffie op te gaan schenken, wist hij. Z'n moeder, die op de zolder de was ophing, zou over een paar minuten naar beneden geroepen worden. Dan was het tijd voor een gezellig kopje koffie. Hij stond voor het raam en volgde enkele meeuwen die, zoekend naar broodkorsten, boven de tuin van de buren cirkelden. Hij keek naar het grijze wolkendek. ‘Als ik een vogel was zocht ik de zon op,’ dacht hij bij zich zelf. ‘Voor vogels moet dat niet zo'n kunst zijn.’ Hij liep de badkamer in. Op de rand van de wastafel lag een schoon washandje klaar. Hij draaide de kraan open en liet het water er langzaam in kruipen. ‘Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is er het vrolijkste in het land?’ Bedenkelijk bekeek hij voor een enkel moment zijn spiegelbeeld. ‘Nou, ik zeker niet,’ gaf hij zichzelf toen ten antwoord. In de gang maakten zijn zusjes ruzie over wie van welke pop de moeder was.
Terwijl hij zich afdroogde hoorde hij zijn moeder naar beneden lopen. Terug in zijn kamer kleedde hij zich aan. Van zijn nachtkastje pakte hij het boek dat hij nodig eens terug naar de bibliotheek moest brengen. Als de tweeling Joost en Janine met hun neef Herman op een warme zomermiddag zomaar wat in het centrum van de stad rondslenteren is dat het begin van vele avonturen - las hij achterop de omslag. Daar wist nu ook hij alles van; van het slenteren in de stad en van de avonturen die er dan te beleven vielen. Hij legde het boek terug en ging languit op bed liggen. Zijn ogen dwaalden door de kamer. De tekeningen die hij op school gemaakt had, de boeken op het boekenplankje, de posters aan de muur; alles leek kleur verloren te hebben. Hij vouwde zijn armen onder zijn hoofd. Toen er gebeld werd schoot hij overeind. ‘Nu zal je het hebben,’ dacht hij, ‘da's natuurlijk die vent uit die winkel.’ Hij hield de adem in. Zijn hart klopte in zijn keel en hij kreeg het plotseling vreselijk warm.
Er werd even wat gepraat daar beneden. Daarna viel de deur weer in het slot. Een paar tellen later hoorde hij de vrolijke klanken van accordeonmuziek in de kamer beneden zich. De postbode had weer eens een nieuwe elpee van de boeken plaatclub bezorgd, begreep hij. Hij pakte het boek weer op. Met neef Herman raken Joost en Janine opgesloten in een verlaten parkeergarage en... - las hij op de omslag verder. Hij keek naar buiten waar het nog even grauw en grijs was als tevoren.
■