Geluk
Over de mijns inziens aantrekkelijkste kwaliteit van het boek heb ik nog niet gesproken. Nabokovs college-aantekeningen waren door hem bedoeld om aan studenten te worden voorgelezen, niet om te worden gepubliceerd. Overeenkomstig deze opzet zijn ze grotendeels geschreven in een informatieve, voor Nabokovs doen betrekkelijk kleurloze taal. Het is een efficiënt, goed lopend Engels, met hier en daar een charmant Russisme (‘to like more’, ‘to see as dream’), dat de bedoelingen van de spreker overbrengt zonder aandacht te vragen voor zijn verbale meesterschap. Maar telkens komen er, midden in dit stilistisch neutrale betoog, passages voor waarin Nabokov zijn talent voor het bedenken van onvergetelijke formuleringen uitleeft.
Op zulke momenten gebeurt er hetzelfde wonder dat je bij Nabokovs beste verhalende proza om de paar regels verrukt doet glimlachen en worden zijn colleges over literatuur een praktische demonstratie van wat voor effecten van schoonheid en precisie een geboren taalkunstenaar met zijn materiaal teweeg kan brengen.
Van woordspelingen - een van zijn meest geliefde, minst subtiele en elders in zijn werk nogal eens hinderlijk overheersende effecten - maakt hij gelukkig nauwelijks gebruik. De enkele keer dat hij dit wel doet lukt het hem ook werkelijk geestig te zijn, zoals wanneer hij van Tolstoj zegt: ‘he toys, he Tolstoys with words’. Maar verreweg het indrukwekkendst is het, Nabokov te zien omgaan met de beeldspraak. De uitdrukking ‘opdweiloperatie’ voor de fase in een roman, waarin het verhaal over zijn climax heen is en de auteur de handeling moet afronden, is feilloos gevonden. Hetzelfde geldt voor Nabokovs omschrijving van de behaaglijke, narcistische breedvoerigheid van Toergenjevs stijl in zijn landschapschilderingen: ‘als Toergenjev gemakkelijk gaat zitten om een landschap te bespreken, merk je dat zijn aandacht in beslag wordt genomen door de broekplooi van zijn volzin; hij slaat zijn benen over elkaar terwijl hij een blik werpt op de kleur van zijn sokken.’ Als laatste voorbeeld wil ik Nabokovs karakterisering aanhalen van de exquise taalkundige middelen waarvoor Tsjechov met zijn ingetogenheid in tegenstelling tot de spreker zelf geen belangstelling had. Nabokov somt ze zo op: ‘het sappige werkwoord, het broeikas-adjectief’ en ‘het crème de menthe epitheton, binnengebracht op een zilveren dienblad’.
Verbluffend originele inzichten in de Russische literatuur geven bovenstaande citaten niet. Maar ze vatten het bekende zo welsprekend samen, dat iedere student het begrijpen en onthouden zal. Daarbij verschaffen ze je, of je ze nu hoort of leest en of je nu wel of niet met de Russische literatuurgeschiedenis vertrouwd bent, door hun fantasievolle trefzekerheid een sensatie van geluk. Het is precies deze sensatie die voor Nabokov de kern vormt van elke kunstbeleving.
■