[Een stukje ijzerdraad (vervolg)]
Marianne had zich niet alleen grandioos vergist in de verschillende toiletdeuren, ze had zich ook nog geluiden ingebeeld die er totaal niet geweest waren en uiteindelijk helemaal niemand opgesloten, bedacht Jitske toen ze de Kaaskadestraat insloeg. Halverwege de straat kwam Nanon haar al tegemoet gerend. Jitske remde af.
‘En?’ Nanon keek haar vragend aan.
‘'t Is gelukt,’ zei Jitske. ‘Ik was nog maar nauwelijks in school of ze begon al te jammeren. Help, riep ze, help! Haal me hier uit. Red me! Ik liep dus naar de toiletten en maakte het draad los. Ze had gejankt. Dat kon je duidelijk zien.’
‘En toen?’ vroeg Nanon, ‘wat zei ze?’
‘We zijn naar de hal gegaan. Daar heb ik haar een glaasje water gegeven.’
‘Maar wat zei ze? Had ze het over ons?’ vroeg Nanon. ‘Och, ze zei niet veel bijzonders,’ antwoordde Jitske. ‘Ze mopperde wat in zichzelf en of ze jullie namen noemde, dat heb ik niet kunnen verstaan.’
Jitske zag dat Nanon er maar bleekjes bij stond. ‘Ik zei,’ vervolgde ze, ‘daar zit u en hier zit ik en de grote grijze wolf heeft er met blijdschap om gehuild. ‘Toen glimlachte ze en bedankte me voor de hulp.’ Nanon keek haar verbaasd aan. ‘Hoe..., hoe kwam je daar zo op? Op dat van die wolf, bedoel ik, en wat zei juf de Korte daar wel niet van?’ had Nanon haar willen vragen. Maar Jitske was al op haar fiets gesprongen en de hoek van de straat al bijna weer om. Terug op haar kamer moest ze nog lachen om de manier waarop ze Nanon te pakken had genomen.
‘Waar een stukje ijzerdraad al niet goed voor was,’ dacht ze. ‘Allistor Harris had het me niet kunnen verbeteren.’ Ze zocht de bladzijde op waar ze was gebleven. Ingespannen las ze verder.