Het is uit met Jetta
Imme Dros, illustratie Carla Kleekamp
Het begon te motregenen. Toen ik langs de school kwam drong het pas goed tot me door, dat het uit was met Jetta. Vier jaar was ze mijn meisje geweest. (‘Wát?! Ga jij met Jetta Geerts, tjee zeg!’ En benijdende blikken en bedekte toespelingen. ‘Die Daan! Stille wateren... tjaja, die Daan toch.’)
Een soort held was ik geweest door Jetta. Want Jetta!... als die tussen honderd meisjes stond keek iedereen naar haar.
En ik had het uitgemaakt. Waarom eigenlijk. Was het werkelijk om dat briefje zonder handtekening: ‘Ze noemen Jetta Geerts het gemeenschappelijk bezit...’ Geloofde ik dat dan of wilde ik het alleen maar uitmaken met Jetta om... zomaar... De boot lag er nog! Ik hees mijn tas omhoog en begon te rennen.
Wubbe Witte stond wild te zwaaien bij de plank. ‘Lópen, man!’
‘Hoe wist je dat ik eraan kwam,’ hijgde ik.
‘Dat wist ik niet,’ zei Wubbe.
Hij zou tot de laatste boot gewacht hebben!
We gingen of het vanzelf sprak naar het autodek, er was niemand daar met dat pokkeweer.
‘'t Is uit,’ zei ik.
Wubbe trok zijn capuchon over zijn hoofd.
Kleumerig stonden we in het water te kijken.
‘Nja...’ mompelde Wubbe. ‘Zoiets zou jou niet overkomen,’ zei ik, ‘Ellende!’
‘Vaste verkering is niks gedaan,’ meende Wubbe, ‘Altijd gelazer met vaste verkering.’
Hij zei het om me op te vrolijken natuurlijk, maar ik werd giftig.
‘Moet jij zeggen, je hebt altijd meiden.’
‘O, dat... dat is toch geen vaste verkering!’ riep Wubbe, ‘Je ziet mij geen vier jaar met dezelfde, mij niet!’
‘Met Joke ben je anders al aardig lang!’
‘Welnee, welnee, dat lijkt maar zo, maar dat is aan-uit aan-uit, weet je wel. Nee... meiden da's niks.’
‘Dat zeg je altijd, maar je zoent ze als de pest!’
‘Nou én! Een zoen is stof, je veegt hem af,’ zei Wubbe op zijn Tessels zodat het rijmde.
‘En je vrijt met ze... je gaat naar de Dennen met ze!’
‘Nou én!’ zei Wubbe Witte weer, ‘Vrijen is lekker.’
Hij tuitte tevreden zijn lippen en floot... Vogelijn tikt tegen 't venster, tiktik. Dat liedje zongen we tweestemmig op de lagere school.
‘Nou ga jij dan maar met Jetta als je zo gek bent op vrijen,’ snauwde ik. ‘Die is precies hetzelfde.’
‘Hm, nee,’ zei Wubbe serieus, ‘Jetta is niks voor mij... trouwens, ze is stapelgek op jou. Stom genoeg.’ ‘Wat bedoel je daarmee, Wubbe Witte?!’
‘Gewoon, dat het stom is. Iedereen kon zien, dat jij eigenlijk niks om haar gaf en zij maar achter je aan tremmen...’
Ik gaf hem een vrij harde duw. ‘Je bent achterlijk, jij.’
‘Hee, kijk uit! Nee, zeg nou eerlijk, Daan, je maakt mij niet wijs dat je tot over je oren verliefd was op Jetta...’
‘Ik ik ik...’
‘Ja, misschien in het begin, maar dat is wel even vier jaar geleden. Hee, ik ga naar binnen, hoor,’ onderbrak Wubbe zich zelf, ‘Ik sterf van de kou.’
Zijn lippen waren blauwig. Ik stond bij de reling, mijn nagels deden pijn in mijn handen. Ik had Wubbe graag op zijn gezicht willen slaan.
‘Mán, Daan!’ Wubbe was alweer naast me. ‘Kom nou, trek het je niet aan. In je hart ben je blij, dat je van het hele gedoe af bent!’
Ik kon niets zeggen. Hij had niet het recht dingen beter te weten dan ik, hij had er geen bliksem mee te maken of ik... of Jetta...
‘Ga nou mee, Daan,’ drong Wubbe aan, ‘Mijn jek is dóór!’
‘Wubbe...’
‘Ja, wát?’
‘Die... die meisjes...’ ik had mijn tong af willen bijten. ‘Meisjes... welke meisjes?’ ‘Die die meisjes meisjes die met jou meegaan naar de Dennen...’
‘O, die... ja wat?’
‘Willen die altijd vrijen?’ Ik hield mijn gezicht achter mijn kraag. Wubbe Witte lachte. ‘Had je gedroomd. Welnee, man, de meesten zijn als de dood!’
Ik keek vlug opzij. ‘Als de dood?’
‘Ja, vanzelf! Ze durven niet, ze zijn bang dat het uitkomt of zo en dat ze dan... hoe heet het... met de vinger nagewezen worden, hahaha! De meeste meisjes willen trouwen, zie je,’ zei Wubbe. ‘Dat weten ze nu al en ze zeggen, dat niemand met een afgelikte boterham trouwt.’
Ik vond het een raar verhaal. Jetta wilde helemaal niet eens trouwen. Zei ze. ‘Zou jij het wel doen?’ vroeg ik.
‘Wat doen?’ ‘Nou, trouwen met een afgelikte boterham.’
Wubbe Witte begon iets te zeggen, hield op.
Ik keek argwanend naar hem, waarom deed ie zo gek? Haalde hij zich soms nog altijd in zijn hoofd, dat Klaartje... Hij had altijd beweerd, dat hij mijn zusje zo lief vond, toen hij tien was al: ‘Dat is ze nou, Daan!’ En wat ik ook zei over Klaartje, dat ze zo'n kreng was en zo vals kon krabben en naar beneden kwam als ik net lekker op zat te blijven zonder dat moeder het in de gaten had met zo'n geniepig stemmetje: Waar blijft Daan nou?, en mijn knikkers jatte en mijn boeken uitleende zonder dat ik het wist, Wubbe grijnsde maar wat alsof hij het allemaal prachtig vond.
Zou hij nog steeds in zijn achterhoofd over Klaartje denken? Dat zou het toppunt zijn. En al die meiden dan?
‘Nou?’ beet ik hem toe.
‘Ach, ik weet niet,’ mompelde Wubbe, ‘Dat is... dat weet ik niet hoor. Trouwen, wie denkt er nou aan trouwen.’
‘Die meisjes! Jij zegt het. Misschien zijn er best meisjes die jou niet willen, je bent zelf een afgelikte boterham. Dat kind van Straatsma schreef aan Jetta..’
‘Josie? Wat is er met Josie? Ik vind het anders hartstikke idioot dat jij Jetta's brieven leest!’
‘Ze las het voor,’ zei ik kwaad.
‘Helemaal belachelijk. Nou zeg op, wat schreef ze dan?’ ‘Dat je haar overal gezoend had.’
Wubbe haalde zijn schouders op, totaal niet onder de indruk.
‘Nou én. Jij zoende Jetta zeker niet?’
‘Ik ik - natuurlijk zoende ik haar, alleen..nou ja, gewóón..’
‘Maar Daan,’ zei Wubbe Witte langzaam, ‘Je wilt toch niet zeggen, dat je met vrijen net zo'n hark bent als met dansen?!’
Ik greep me vast aan de leuning, ik had Wubbe Witte willen bijten, zoals lang geleden op de kleuterschool, doorbijten tot het bloed eruit kwam en de juffrouwen er schande van spraken. ‘Ga weg!’ schreeuwde ik.
En Wubbe had medelijden met me! Hij wist niet hoe hij het goed moest maken!
‘Hee, Daan, sorry hoor, ik bedoelde niet dat je... het maakt toch niet uit wat..Hee, Daan, kom op, sta daar nou niet zo... Hoe kon ik nou weten..en dan met Jetta! Nee, dat kon ik toch niet weten. Die is toch juist... ik heb altijd gedacht..allemachtig, vier jaar...’ zei Wubbe.
Ik draaide me razendsnel om en in een soort sprong vloog ik hem te lijf. Hij viel achterover tegen een bumper en gleed op de modderige grond.
‘Hou je kop! Je houdt je kop!’
Wubbe kwam overeind. ‘Ben je nou helemaal..’ Hij schudde zich als een natte hond. ‘Wat een vuile streek, Daan List. En mijn jek... kijk nou!... smeerolie! Zul je mijn moeder horen. Hoe haal je het in je hart, lammeling, imbeciel!’
Ik veegde steeds over mijn gezicht. ‘Ik vermoord hem,’ dacht ik.
Wubbe bleef onzeker staan. ‘Voel je je wel goed? Hee,
Vervolg op pagina 110