[Nummer 6 - 20 juni 1981]
Nieuws
Raster 17
Eénderde van het nieuwe nummer van Raster (nummer 17) staat in het teken van Roland Barthes. Hans W. Bakx vertaalde fragmenten uit Barthes' curieuze autobiografie (in de reeks Ecrivains de toujours), waarvan hij zelf heeft gezegd dat men hem moet lezen alsof de hoofdpersoon een romanpersonage is. De gekozen fragmenten geven een suggestie van zijn eigenzinnigheid. In een door J.F. Vogelaar vertaald interview verschuilt Barthes zich niet achter een zogenaamde romanpersonage, maar antwoordt hij rechtstreeks en openhartig, zoals over zijn periode als semioticus (‘Ik leefde in een euforische droom van wetenschappelijkheid’). Hij vertelt ook zelden iets uit eigener beweging te hebben geschreven, het meeste werd hem gevraagd.
Van Barthes zelf is het essay De dood van de auteur vertaald, een programmatisch stuk waarin hij Mallarmé opvoert als de vader van deze gedachte: ‘Voor hem, zoals voor ons, is het de taal die spreekt, niet de auteur; schrijven betekent, via een preabele onpersoonlijkheid ...het punt bereiken waar alleen de taal opereert, “optreedt”, en niet “ik”: heel de poëtica van Mallarmé is erop gericht de auteur te verdringen ten behoeve van het schrijven.’ In dezelfde geest is Van werk naar tekst en de inleiding van zijn boek over Sade, Fourier en Loyola. Hun werk wilde Barthes lezen zonder te denken aan de inhoudelijke en morele kant ervan: ‘Ik luister naar de heftigheid van de boodschap, niet naar de boodschap zelf,’ een manier van lezen die wel héél particulier mag worden genoemd.
Opmerkelijk in dit nummer is ook het vertaalde essay van Carlo Ginsburg getiteld Sporen waarin hij de geheimzinnige kunsthistoricus Giovanni Morelli bespreekt die tussen 1874 en 1876 in een Duits kunsttijdschrift artikelen schreef waaruit men later de Morelliaanse methode distilleerde. Morelli, die deze artikelen onder het pseudoniem Ivan Lermolieff schreef, ontwikkelde een methode om schilderijen toe te schrijven: door niet te letten op de stijl, thematiek en allerlei andere voordehandliggende kenmerken, maar door te kijken naar onbelangrijke details: de oorlellen, de nagels, de vorm van vingers en tenen. Ginzburg trekt opwindende paralellen tussen deze methode en die van Sherlock Holmes en Freud, die in feite dezelfde manier van kijken hadden. Hij verheft het tot een ‘paradigma’.