De Revisor
De Revisor zet een punt achter haar cultuurpolitieke discussie over ‘De kunst & het geld’ die sinds bijna een jaar de laatste pagina's van het blad even attractief maakte als de afwas na een souper. De vierentwintig gesprokkelde standpunten worden nu samengevat en in hoofdlijnen aan minister Gardeniers zelf voorgelegd. Het resultaat is een interview met een minister. Het is echt een interview met een minister. ‘Kunstenaars schrijven vaak zo negatief.’ Er staan twee nieuwe proeven van scheppend proza in dit nummer (fragmenten van Kellendonk en H. Verveer) en een curieus, bladzijden lang gedicht van Leo Vroman, Droom in, droom uit. In Witold Gombrowicz en het Groteske gaat Maarten van Buuren uitvoerig in op dit voor Gombrowicz typerende stijlmiddel. Een nieuwe rubriek (De Revisor is het periodiek met de meeste nieuwe rubrieken): Capita Selecta, is geheel en al gewijd aan de Nobelprijsrede van Czeslaw Milosz, die stilstaat bij het woord ‘werkelijkheid’, dat ‘zo vaak wordt misbruikt maar altijd achting verdient.’ De rubriek Gemengde Gevoelens, waarin nog wel eens een polemisch stukje stond, is nu helemaal verdwenen. Dat De Revisor een nieuw leven is ingegaan met een adviesredactie van vooral nietliteratoren, die het blad een minder strikt literair aanzien moeten geven, (Errit Petersma en Elmer Schönberger) is merkbaar aan het uitgebreide interview van Schönberger met Louis Andriessen over het ontstaan van en het werken aan De Tijd, Andriessens laatste grote compositie. Het gesprek is gedetailleerd, ideeënrijk, en wordt verlucht met overkomelijke notenvoorbeelden, ook al zal niet iedereen alles begrijpen. Het past zeer goed in de Revisor-traditie van het ‘Writers at Work’-achtige interview.
Tekening van Jacques Callot