–– Auteursrechtvrij
[pagina 43]
| |
Opvoedingaant.Na de dood van zijn echtgenote werd de dagelijkse zorg voor constantijn huygens’ vijf kinderen, van wie de oudste pas negen jaar was, opgedragen aan een ongetrouwde nicht en de opleiding van de vier jongens aan een gouverneur. Van hun ontwikkeling worden we op de hoogte gebracht door het unieke verslag dat hun vader in de vorm van een apart dagboek over hun jeugdjaren heeft bijgehouden. Zijn idee was dat hij zijn kinderen in staat moest stellen op hun leven terug te kijken, ook over de periode dat zij nog niet zelfstandig ervaringen in hun geheugen konden opslaan. Huygens was met deze aantekeningen al meteen begonnen bij de geboorte van zijn oudste zoon in 1628. Tussen 1628 en 1637 (het sterfjaar van zijn vrouw) wijdt hij aan elk van zijn kinderen een aparte tekst, waarin hij per jaar hun ontwikkelingen noteert. Van 1638 tot 1647 schreef hij een Vervolgh van 't Leven mijner sonen en een Vervolgh van 't Leven mijner dochter. Hij had een voorbeeld in beknopte aantekeningen van zijn vader christiaan huygens over de jeugd van diens twee zoons. Dit had die onder meer genoteerd over zijn tweede zoon: Constantijn | |
[pagina 44]
| |
dat ik wilde uitgaan, riep hij mij zeer hartstochtelijk na: Va, Va peys cussen, peys cussen [vader, door een kus goedmaken]. Sindsdien heeft hij, noch zijn broer, noch ook zijn zuster, ons ooit oorzaak gegeven om hen of hem te bekijven en helemaal niet om te slaan. Het alfabet, het lezen en het Frans is hij al zeer jong begonnen te leren en ook heel gemakkelijk, net als zijn broer. Muziek heb ik hem in zes weken geleerd, zodat hij die met ons doorgaans perfect zong, terwijl hij nog niet eens zes jaar oud was. Een generatie later zijn Constantijns kinderen object van dergelijke zorgvuldige waarnemingen. De eerste hieronder is van november 1633-Constantijn junior is dan vijf jaar-als Huygens terugkomt van een veldtocht met Frederik Hendrik. In een volgend fragment vergelijkt hij Christiaan, geboren in april 1629, met Constantijn. Toen ik thuisgekomen was trof ik Constantijn goed aan, afgezien van wat verkoudheid. Hij voelde zich de volgende dag vervelender. We merkten dat het op de pokken uitliep die toen overal heersten. Bij ons had ook de kleine Lodewijk er even last van gehad. Constantijn was er drie of vier dagen wat slecht aan toe, maar hij was heel verstandig en geduldig. Hij had er tamelijk veel in zijn gezicht en bij zijn keel, maar hij klaagde vooral over zijn lijf waar er heel veel zaten. Toen het ergste voorbij was, werd hij meteen weer opgewekt als vroeger. Hij amuseerde zich met prenten en tekeningen. Daar werd hij steeds ijveriger in, zodat hij die al drie jaar met tekenen en krabbelen bezig was, vaak dingen maakte die van zijn jaren niet te verwachten waren. In het bijzonder bloemen, waar hij van jongs af aan een buitengewoon plezier in had gehad. Dit heb ik altijd toegeschreven aan een bepaalde lust die mijn vrouw had gehad toen zij van hem zwanger was, die zij bevredigde door een schilderijtje van Hoefnagels, te | |
[pagina 45]
| |
kopiëren dat ik toen op haar heftig aandringen van een onbekende koopman te leen had. Vanaf 1638 beschrijft Huygens de opvoeding van zijn zoons gezamenlijk. Met schrijven, rekenen en Latijn leren gaat het allemaal goed. In 1639 komt er ook vioolles bij en in 1640 volgt er zangles. Verder waren zij in deze tijd heel flink en opgewekt. Na de lessen of na het eten wilden zij altijd wel springen of dansen. Daarom begon ik Constantijn de ‘cinq pas’ te leren, die hij meteen doorhad en met bijzondere aanleg gracieus uitvoerde waarbij hij ook heel goede capriolen maakte. Christiaan volgde hem daarin met zijn ambitie en aangeboren neiging om hem te willen overtreffen, maar hij had zijn postuur niet mee en was steeds geneigd om zijn voeten naar binnen te draaien en de knieën vooruit te steken. | |
[pagina 46]
| |
een set ervan uit Engelando laten komen die driehonderd gulden kostte. De kinderen gingen met uitzonderlijke ijver aan de gang. Het beviel hun zo goed dat Christiaan zeven dagen later de melodie van de 117de psalm helemaal goed speelde. Hij was in alles wat de muziek betrof meestal wat sneller dan Constantijn, die echter op de viool ook al gauw grote vorderingen maakte. Hij scheen Christiaan eerder te gaan overtreffen dan voor hem onder te doen, tot de schurft het hem belette. Huygens' dochtertje Susanna werd geboren op 13 maart 1637. Nog geen twee maanden later overleed haar moeder. Drie dagen daarvoor had ze de baby nog bij haar op bed laten brengen en geliefkoosd en de hoop uitgesproken dat haar dochter, als de Heer het toestond, eerdaags een goede hulp voor haar vader zou worden. Van juli tot november was Huygens te velde. Als hij terugkomt treft hij Susanna als volgt aan: zeer lustig, gezond en tevreden, zodat men haar nauwelijks overdag of 's nachts hoorde huilen. Haar gelaatskleur zweemde naar lichtbruin. De ogen werden heel donker en over het haar oordeelde men dat het mettertijd zou krullen, net als dat van haar broertje Lodewijk. In die tijd kende ze | |
[pagina 47]
| |
meest allen in haar omgeving, maar ze verschool graag haar hoofd achter de min als een vreemde haar nadrukkelijk aankeek. Ze begreep ook opmerkelijk veel dingen die men tegen haar zei en wist als spelletje haar neus op te trekken en een korte ademstoot erdoor te snuiven, als de kinderen haar vroegen ‘een neusje’ te maken. Werden aan Huygens' zoons hoge en gevarieerde eisen gesteld ter voorbereiding op een belangrijke positie in de toekomst, voor Susanna waren de ambities bescheidener. Na 1643 maakte haar vader geen regelmatige aantekeningen meer over haar vorderingen: Ik ben hier opgehouden haar beschrijving jaarlijks te continueren, zowel door mijn frequente afwezigheid als doordat in haar opvoeding geen speciaal leerplan aangehouden hoefde te worden. Globaal kan ik zeggen dat zij, zoals uit de resultaten te zien is, zeer vlug van begrip was in wat men haar wilde leren, zodat ik menigmaal oordeelde dat men van haar een Schurmano had kunnen maken, als men haar in die trant onder handen had willen nemen. Maar het was nooit mijn voorkeur om haar als iets anders dan een ordentelijk en niet ignorant meisje op te voeden. Zo zette men haar al vanaf het | |
[pagina 48]
| |
jaar 1644 aan het schrijven, waarin zij terstond uitnemend vorderde, zoals te zien is aan de voorbeelden die ik daarvan bewaard heb. Een groot contrast met de opvoeding van de kinderen Huygens bieden de jeugdherinneringen van de Vlaamse maria petyt. Zij liet een autobiografie na, in 1681 voor het eerst uitgegeven door haar biechtvader en hoofdzakelijk gewijd aan haar spirituele ontwikkeling en mystieke ervaringen. Dit fragment toont de reactie van haar vader en van Maria zelf, toen haar gezicht door de waterpokken geschonden was. Vader en moeder, toen ik de materpokken kreeg | |
[pagina 49]
| |
sterfelijke bruidegom, enzovoort. Hij deed ons hart daarnaar zo dorsten en smachten dat we aan geen andere bruidegom konden denken dan aan Jezus. Vader stelde ons immers tegelijk de vergankelijkheid en de ijdelheid voor ogen van alles wat er op de wereld te vinden was. Zijn lijfspreuk was: alles is ijdelheid, de wereld is niets dan ijdelheid. | |
[pagina 50]
| |
minder met mij in, wellicht omdat ik ook inwendig zeer veranderde. Vanaf die tijd verloor ik immers veel goede eigenschappen. Ik werd wat driester en wilder en speelziek zoals andere kinderen, geneigd om met de kaart te spelen, hele dagen op het ijs door te brengen in plaats van naar school te gaan, traag in godsdienst en devotie. Langzamerhand nam ik veel kwade gewoonten en neigingen aan, waarmee ik mijn goede ouders zeer mishaagde. Ongeveer tien jaar later werd dat heel anders: Roeping | |
[pagina 51]
| |
Maar hij sterkte mij in mijn voornemen, toen hij deed alsof hij daarna niet meer luisterde; mij dunkt deed hij dat om mij te beproeven, want ik was nog erg jong. De zorg voor het zielenheil van jonge kinderen, die uit het begin van het eerste fragment van deze autobiografie spreekt, krijgt een wel heel andere inhoud bij de Amsterdamse gereformeerde drukker hieronymus sweerts. Deze is driemaal getrouwd. Uit zijn eerste huwelijk had hij een zoon, Cornelis, die in 1696 de verzamelde gedichten van zijn vader uitgaf. Voor de tweede keer weduwnaar trouwde Hieronymus in 1680 met Maria Constant. Hun zoontje Constantinus, gedoopt op 28 april 1683, kreeg in 1685 van Hester van Ravestein de Nederlandse vertaling van Calvijns Religionis Christianae Institutio. Voor een kind van tweeënhalf lijkt dit werk, dat de grondslag legde voor de gereformeerde geloofsleer, een wat zwaarwichtig cadeau, maar het was uiteraard bedoeld voor later. Zijn vader beklemtoont dit in het volgende gedicht. Constantinus heeft van | |
[pagina 52]
| |
het geschenk kunnen profiteren: anders dan enkele eerdere kinderen van Hieronymus Sweerts bereikte hij de volwassenheid. In 1706 ging hij in ondertrouw. Hieronymus had kennelijk een warme relatie met zijn tante Hester. Hoewel zij maar acht jaar ouder was, noemt hij haar in 1687 ‘mijn genaamde Moeder’. In een verjaardagsvers schreef hij: Zou Sweerts ook niet om hester denken,
die, als een moeder, zorgt en bidt
voor 't welzijn van zo menig lid,
die zij haar hart en goed komt schenken?
Blijkens een ander gedicht gaf zij drie jaar later eveneens een Institutie aan zijn neefje Joannes Sanderus. Hieronymus had bij diens doop beloofd ervoor zorg te dragen dat hij goed gereformeerd zou blijven. | |
Aan mijn zoontje Constantinus Sweerts, oud tweeënhalf jaar, toen juffrouw Hester van Ravestein hem de Institutie van Calvijn vereerdeoaant.De eerwaarde Juffrouw Ravestein
gaf aan de kleine Constantijn
deze Institutie, groot van waarde;
opdat hij van de jonkheid aan,
5[regelnummer]
als Thimothé,o de heil'ge blaano
doorsnuff'len zou, hier op de aarde.
Indien hem wordt de tijd gegond,
dat hij met kennis 't Heilverbondo
en ook Calvijn mag recht doorblâren,o
10[regelnummer]
wie twijfelt of die Goede Geest,
die bij de schrijver is geweest,
zal ook een kroon zijn om zijn haren?
| |
[pagina 53]
| |
En dus, in 't goede, een nazaat zijn
des groten keizers Constantijn,
15[regelnummer]
die Christus heerlijk heeft beleden;
en door zijn voorgang zo geleerd,o
dat menig heiden is bekeerd
en Baälso tempels zijn vertreden.o
Wel, kleine zoon, de grote God
20[regelnummer]
begunstige u met zulk een lot,
tot vreugd van vader en van moeder
en uwer zielen zaligheid,
dat gij de kroon, u toegezeid,
ontvangt van jezus uw behoeder.
25[regelnummer]
Dit zal dan, jonge Constantijn,
het eerste in uw boekkas zijn,
maar 't grootste zal u vader geven:
dat is de bijbel. Grijp die schat.
Want zo uw hart die recht bevat,
30[regelnummer]
gewis uw ziel zal eeuwig leven.
Twee jaar later dichtte Sweerts een ochtendgebed voor de kleine Constantinus: | |
Morgengebedeken voor mijn kleine zoontjeO jesu, Heer van dag en nacht,
Gij hebt door Uwe grote macht
mij heden deze nacht bewaard
en vaderlijk verzorgd op aard.
5[regelnummer]
Nu bidde ik, Heer, laat deze dag
ook doorgaan, zonder wee of ach.
Bescherm mij als Uw lieve kind
en maak mij tot Uw wet gezind:
| |
[pagina 54]
| |
opdat, als ik van hier moet scheiden,
10[regelnummer]
Gij mij bij d'engeltjes wilt leiden.
dirk schelte toonde zich, in elk geval op papier, een aardige vader. Dat kan men afleiden uit enkele versjes van en voor zijn kinderen. De eenjarige Daniël, een kind uit zijn eerste huwelijk, legde hij in het volgende gedicht zelf de woorden in de mond. Een paar jaar later koos Schelte voor een overeenkomstige inkleding, nu met een pedagogisch doel. | |
Aan zijn kind Daniël, 1 jaar oud zijnde, 1669aant.'t Kind spreekt:
Vandaag een jaar
was moer en vaar
om mij verlegen,o
maar weder blij
5[regelnummer]
waren zij bei,
toen zij mij kregen.
Maar dauwworms plagen
meest al mijn dagen
benamen mij 't groeien;
10[regelnummer]
dieso zag ik mijn ouders
die last op hun schouders
van harte moeien.o
Die inderdaad
door ieders raad
15[regelnummer]
mij gingen spenen,o
z'ontnamen ten leste
op hoop t'mijnen beste,
de borsten met enen.o
| |
[pagina 55]
| |
Maar het werd erger
20[regelnummer]
want groter terger
kwam mij toen kwellen;
want 't scheen de dood kwam,
die bijna voornam
mij neer te vellen.
25[regelnummer]
Maar 'k ben weer op heden
wat beter tevreden,
doch niet heel gezond.
Dies wilt voor mij bidden
dat God mij in 't midden
30[regelnummer]
van u maakt gezond.
Zo zal als ik oud bin,
met hart en met zin
u dankbaar steeds loven,
en naar mijn plicht,
35[regelnummer]
zo God mij verlicht,
Hem roemen hierboven.
| |
In mijn zoontje Daniëls eerste schrijfboekje, zoals hij ermee naar school ging, alsof het hem zeggen deed:aant.Als ik wel schrijven kan,
mijn vader zal mij dan
een dukaton vereren.o
Dies wil ik dan gestaag
5[regelnummer]
mijn best doen, alle daag
om treffelijk te leren.
En van de beide jongens uit zijn tweede huwelijk krijgen we een glimp te zien in een versje van de tienjarige Lodewijk, het antwoord van zijn vader, en een verjaardagsgedichtje voor dezelfde Lodewijk: | |
[pagina 56]
| |
Mijn twee jongste kinderen te Hillegom school liggende,o schreef Lodewijk, de 5de juli 1693:aant.Paatje, 'k schrijf je zonder jokken,
's winters vliegen witte vlokken,
ieder heeft nu twee paar sokken,
Heintje, g'loof ik, krijgt de pokken.
| |
Antwoord [van vader aan Lodewijk]aant.Heintje, schrijf je, krijgt de pokken,
maar men hangt dat aan geen klokken.
Om die fraaitjes uit te lokkeno
hoeft men degens, roerso noch stokken.
5[regelnummer]
Best is 't wat in school te hokken,
maar juist niet tot naarstig blokken,
nee, 'k meen warm gedost met rokken
dat hem 't zweet druipt van zijn lokken,
en om niet veel geld te dokken
10[regelnummer]
voor de koning van Marokken,o
zo moet hij zichzelf wat fokken:o
niet met overmatig schrokken,
noch met al te grote brokken
gulzig door de keel te slokken;
15[regelnummer]
soob're zijn z'n beste kokken.
Laat hij daar niet over wrokken,
noch met zuchten over nokken:o
zo genezen best de pokken.
| |
Aan Lodewijk Schelte, op zijn 12de verjaardag, de 8ste juni 1695aant.Ik dank des Hemels schikking dat
ik 't jongste van mijn vijf paar spruiten
| |
[pagina 57]
| |
de kring van zoveel jaar zie sluiten,
als ik in alles kind'ren had,
5[regelnummer]
dat's zes en zes, op tien na dood.o
'k Wens dat de Hemel hem wil geven
met de and'ren ook zo lang te leven
als de oudste, de ouders raad-genoot.
Hij groei’ in grootte, wijsheid, deugden
10[regelnummer]
tot zijn behoud en ouders vreugden.
Een glimp van p.c. hooft als vader vangen we op in zijn briefwisseling. In een brief aan Huygens toont hij zich trots op de vroegwijsheid van de zesjarige Arnout. Een snedige opmerking van hem werkt hij om tot een epigram. Het geval is door Hooft anoniem gemaakt: er was geen Lijsbeth (Elisabeth) in het gezin. Een brief waarin hij Arnout betuttelt als die tien jaar later in Leiden studeert, is in een volgende afdeling opgenomen. aant.Aan de ridder Huygens | |
[pagina 58]
| |
[Onder de brief het versje:] Juffrouw Lijsbeth lapto haar kaken
met fluweel, of wat satijns,
't Aanzicht, om aan wit te raken,
krijgt tot korst een zwarte grijns.o
5[regelnummer]
Slaat ze niet terdege mis?
Bleken wil z'en gaat het maken
bruinero dan 't vanzellef is.
In de Mengeldichten van de achttiende-eeuwer arnold hoogvliet vinden we, naast een grafschrift voor zijn broer Joannes en een nogal hoogdravend gedicht op de zestigste verjaardag van zijn vader, ook twee gedichtjes op de eerste, respectievelijk de tweede verjaardag van zijn zoontjes Joannes (uit 1738) en Willem (uit 1741). In het laatste klinkt, meer dan bij zeventiende-eeuwse voorgangers, een gevoeligheid door voor het typerende van heel kleine kinderen. Hoogvliet was zeker ook goed gereformeerd, maar hij formuleerde als achttiende-eeuwer zijn goede wensen voor zijn tweejarig zoontje toch net iets anders dan Sweerts hierboven. Niet, zoals daar, ‘maak [hem] tot uw wet gezind’, maar hij laat Willem geleid worden door ‘d'eedle waarheid’ en laat ‘ware oprechtheid’ in zijn hart wonen. | |
Op de tweede verjaardag van mijn zoontje Willem Hoogvlietaant.Lieve willem, tweede zoontje,
parel aan ons huwlijkskroontje,
aardig snappertje, ai bedwing
voor een ogenblik uw tongetje,
5[regelnummer]
luister toe, mijn lieve jongetje,
hoe ik u ter ere zing.
| |
[pagina 59]
| |
'k Zong weleer ook voor uw broeder,
door de aandrang van uw moeder,
op zijn eerste jaargetij;
10[regelnummer]
'k durf, ja kan niet langer zwijgen,
of ik zou verwijting krijgen
om mijn trage poëzij.o
Moeder zou het niet verzwelgen,
grotemoeder zou 't zich belgen,o
15[regelnummer]
toonde ik u ooit minder gunst.
Nee, o jongste van mijn zoontjes,
'k druk dan liever op uw koontjes
teed're kusjes van mijn kunst.
's Hemels Oog zag uw beginsel,
20[regelnummer]
blijdschap sloot het eerste windsel,o
toen gij in de wereld trad;
voorspoed bleef twee zonnekringen
staag u in de sluimer zingen,
daar zij bij uw slaapkoetso zat.
25[regelnummer]
Welvaart geeft, door d'Oppergoedheid
u gestadig nieuwe zoetheid,
zet uw leedjes krachten bij
om te vaardiger te lopen,
leert u woordenklanken knopen
30[regelnummer]
tot een lieve vleierij.
Groei, o willem, aardig wichtje,o
met een blozend aangezichtje,
groei, uw ouderen tot vreugd,
groei in krachten van uw leden,
35[regelnummer]
groei in geest en aardigheden,
in gehoorzaamheid en deugd.
| |
[pagina 60]
| |
's Hemels voorzorg leide uw treden,
d'eed'le waarheid uwe reden,
ware oprechtheid wone in 't hart.
40[regelnummer]
Leef aldus tot hoge jaren,
tot gij zult ten hemel varen
waar men eeuwig 't onheil tart.
De wensen van Willems vader kwamen niet uit: blijkens zijn gedicht ‘Weerklank aan mijnen vriend Jakob Brouwer, op zijn lijkgedicht mij toegezongen, op 't smartelijk afsterven van mijn zoontje Willem Hoogvliet’, opgenomen in Hoogvliets Vervolg der Mengeldichten (1753) is het jongetje vroeg gestorven. |
|