De Vorsterman Bijbel
(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel– Auteursrechtvrij1Ga naar margenoot+GHi kinderen van Israel hoort twoort dat die HERE gesproken heeft op v, ende op alle gheslachten die ic wtgheleyt hebbe vanden lande van Egipten, Ga naar margenoot+ seggende. | |
2Ic heb v alleen bekent wt allen geslachten der aerden, daerom sal ic besoecken op v alle uwe Ga naar margenoot* boosheden) | |
4Sal een leeu briesschen int bosch, ten si dat hi eenen roof heeft? Ga naar margenoot+ Sal een ionge leeu geluyt geuen van sinen hole ten si dat hi wat geuangen heeft. | |
5Ga naar margenoot+Sal een vogel vallen inden stric opter aerden, sonder Ga naar margenoot* vogelaer?) Sal die stric opghenomen worden vander aerden, eer hi wat gheuangen heeft? | |
6Sal die trompette geluyt maken inder stat, ende dat volc en sal niet vreesen? Sal daer eenich quaet zijn inder stat, dat de HERE niet gedaen en heeft? | |
7Want God die HERE en sal geen woort doen, ten si dat hi openbaert zijn verholentheit | |
[pagina V7r]
| |
sinen knechten den propheten, | |
8Ga naar margenoot+Die leeuwe sal briesschen, wie en sal niet vreesen? Ga naar margenoot* God die HERE) heeft gesproken, wie en sal daer niet propheteren? | |
9Latet hooren inden Ga naar margenoot* husen) tot Azotem, ende in des lants van Egypten Ga naar margenoot* huysen) Ende segt, Vergadert v op die bergen van Samarien, ende siet, Ga naar margenoot* veel raserien int middel van hen, ende valsce besculdige int binnenste van hen) | |
10Ende die HERE seit, si en hebben niet geconnen recht doen, ende hebben vergadert boosheyt, ende roouen in haer Ga naar margenoot* huysen,) | |
11Daerom seyt dit Ga naar margenoot* God die HEERE,) Dit lant sal worden Ga naar margenoot* gequelt ende om begaen, ende uwe stercheit sal van v worden neder getogen, ende uwe huysen) sullen berooft worden, | |
12Dyt seyt die HERE, Gelijc een herder onttrect wt des leeuwen mont twee Ga naar margenoot* beenen, Ga naar margenoot+ oft duyterste van een oore,) also sullen die kinderen van Israel worden onttrocken, die daer Ga naar margenoot* woonen in Samarien inden lande des beddes, ende int bedde van Damasco.) | |
13Die Ga naar margenoot* HERE God) der heyrscaren seit, Ga naar margenoot+ hoort ende betuyget in Iacobs huis, | |
14want in dien dage, als ic sal beghinnen te versoecken die ouertredinge van Israel, op hem sal ic ooc versoecken, op die outaren van Bethel, ende die horenen des outaers sullen worden af gehouwen, ende sullen vallen opter aerden, | |
15Ende die HERE seyt, Ic sal slaen dat winter huys metten somer huys, ende die yuoren huysen sullen vergaen, ende veel huysen sullen worden verdoruen. | |
§ Hoe die ouerste ghestraft werden, wordende geleken den vetten koeyen, Ende van die hartheit des volcs, dat si niet dicwils berou en bewisen |
|