De Vorsterman Bijbel
(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel– Auteursrechtvrij1Ga naar margenoot+DOen ic Israel gesont wilde maken, is openbaer ontdect Ephraims boosheit, ende die valsheyt van Samarien, want si hebben luegentael gewrocht, Ende een dief, is beroouende ingegaen, ende een moordenaer van buyten. | |
2Ende op dat si bi auontuer niet en seggen in haerder herten, dat ic al haer boosheyt gedachtich ben. Nv hebbense haer vercieringen omuangen, si zijn voor mijn aensichte gheschiet. | |
3Si hebben met haer boosheyt den coninc verblijt, ende die princen met haer logenen. | |
4Si zijn alle ouerspeelders, ende als eenen ouen, vanden ghenen die bact, Ga naar margenoot+ ingeheit Ga naar margenoot* Die stadt heeft een luttel gerust van tdeech te mengen, Ga naar margenoot+ tot dat si geheelijc daer mede gedeesemt wert, | |
5Die dagen ons conincs, die princen hebben begonst te rasen vanden wijn) Hi reycte zijn hant wt metten spotters | |
6want si hebben haer hert als eenen ouen Ga naar margenoot* toegeuoecht) doen hi hen lagen leyde, Alle den nacht heuet haer backer geslapen, des smorgens is hy, als een vlamme viers ontsteken. | |
7Ende si zijn alle heet geworden als eenen ouen si hebben haer rechters verslonden, Al haer coningen zijn geuallen, noch onder hen en is niemant die tot mi roept, | |
8Ephraim is onder dat volck, hy wert ghemengt, Ephraim is gheworden als een koecke die niet weder en wort ghekeert. [kolom] | |
9Die vremde hebben zijn starcheyt gheten, ende hi en heuet niet geweten, ende die grijse haren zijn in hem ooc wt gestort ende hi en heuet niet geweten, | |
10Ende die hoouaerdije van Israel sal vernedert worden in haer aensichte, Noch si en zijn niet weder ghekeert totten HERE haeren God, ende in allen desen en hebben si hem niet ghesocht, | |
11Ende Ephraim is als een Ga naar margenoot* verleyde) duyue geworden, die geen herte en heeft Si sullen Egypten aenroepen, ende sullen totten Assyriers ghaen, | |
12Ende als si gereyst sullen zijn, sal ic mijn net op hen wtspreyden, ende als eenen vogel der lucht, sal icse af trecken. Ic salse Ga naar margenoot* naden gehoore haerder scharen slaen, | |
13Wee hen Want si van mi afgehaen zijn) Si sullen verwoest worden want si tegen mi ouergetreden hebben, Ga naar margenoot+ Ick hebse verlost, ende si hebben logenen tegen mi gesproken | |
14Ende van haerder herten en hebben si tot mi niet geroepen Maer si hebben in haer slaepcameren gehuylt Si hebben Ga naar margenoot* ercaut, op tarwe ende wijn, ende zijn van mi gegaen | |
15Ende ic hebse geleert, haeren arm te starcken, ende si hebben teghen mi archeyt gedacht, | |
16Si zijn weder ghekeert Ga naar margenoot* om dat si sonder ioc zijn souden Si zijn geworden, als eenen bedriechliken boge, Haer princen sullen door tswaert vallen, van dye raserije haerder tongen Ga naar margenoot* Dit is haer bespottinghe, in (dat lant van Egypten. | |
§ Hoe hi voorseyt dat Samarien met haeren calueren ende tvolc door Nabuchodonosor vermelt sal worden, om vele saken wille, Ende dat die steden van Iuda verbrant sullen worden |
|