De Vorsterman Bijbel
(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel– Auteursrechtvrij1Ga naar margenoot+HOort dat woort des HEERE, ghi kinderen van Israel, want dye HERE heeft een oordeel met den inwoonders der aerden, Want daer en is gheen Ga naar margenoot* waerheyt) noch bermherticheit, ende daer en is geen kennisse Gods opter aerden. | |
2Vermaledijnge, luegen, dootslach, diefte, ende ouerspel hebben bouen maten ouergeuloeyt. Ende deen bloet heeft dander geraect | |
[pagina V2v]
| |
3Daerom sal daerde beweenen, ende al die daer inwoont Ga naar margenoot+, sal Ga naar margenoot* cranc worden, Inden beesten des ackers, ende inden vogelen der locht, ende ooc de visschen der zee, sullen vergaderen). | |
4Maer nochtans Ga naar margenoot* een yegelijc en oordeele niet, ende een man en sal niet gestraft worden). Want v volc is als die gene die den priester weder seggen. | |
5Ende ghi sult huyden vallen Ende die propheet sal ooc met v vallen, Inder nacht heb ic v moeder Ga naar margenoot* doen swigen) | |
6mijn volc Ga naar margenoot* heeft geswegen om dat geen const gehadt en heeft), Ga naar margenoot+ want ghi die const verworpen hebt, so sal ic v verworpen dat ghi niet en sult gebruycken tpriesterscap in minen dienst. Ende ghi hebt die wet ws gods vergeten, ende ic sal uwer kinderen ooc vergeten. | |
7Ga naar margenoot* Na haer vermenichfuldicheyt so hebben si mi gesondicht). Haer eere sal ic verwandelen in bescaemtheit. | |
8Si sullen die sonden mijns volcs eten, Ende tot haer boosheit sullen si haer sielen opheffen, | |
9Ga naar margenoot+Ende al so tvolck, also sal die priester zijn, Ende ic sal op hem versoecken zijn wegen, ende ic sal hem zijn gedachten betalen. Ga naar margenoot+ | |
10Ende si sullen eten ende niet sat worden. Si hebben gehoereert, ende niet Ga naar margenoot* afgelaten), want si den HERE verlaten hebben Ga naar margenoot* in niet te bewaren) | |
12Mijn volc heuet sinen houte geuraecht, ende sinen stoc heeft hem ghebootscapt, Want die geest der oncuysheit heeftse bedrogen, ende si hebben hoererie gedaen van haeren God. | |
13Opt opperste der berghen hebben si geoffert, ende op die hueuelen hebben si ontsteken Ga naar margenoot* Thimiaen) onder den eyck, ende Ga naar margenoot* populier ende terpentijnboom) want zijn scaduwe goet was. Daerom sullen v dochteren oncuysheyt doen, ende Ga naar margenoot* v bruiden) sullen ouerspeelsters zijn. | |
14Ende ic en sal op v dochteren niet versoecken, Ga naar margenoot+ als si oncuysheit gedaen hebben, want si hebben metten gemeinen wiuen omgegaen, ende metten Ga naar margenoot* vrouachtigen) geoffert. Ende tvolc Ga naar margenoot* niet verstaende) sal geslagen worden, | |
15Ist dat ghi Israel hoererie doet, en wilt niet sondighen doch ghi Iuda, Ende en wilt niet ingaen in galgala, ende en climt niet op in Bethauen, noch en sweert niet Ga naar margenoot* die HERE leeft). | |
16Want als een tuchtige koe, is Israel af geweeken. Nv salse die HERE voeden als een lam inder Ga naar margenoot* breetheit) | |
17Ephraim is mede deelachtich der afgoden, verlaet hem. | |
18Haer brassinge is ghescheyden met oncuysheit hebben si oncuysheit gedaen Haer bescermers hebben haer bescaemtheit begeert toe te brengen. | |
19Die Ga naar margenoot* geest) heeft hen in sinen vlogelen gebonden, ende in haer offerhanden sullen si bescaemt worden. | |
§ Dwoort Gods tegen die priesters die tvolc verleiden, ende [kolom] tegen dat verleyde volc, Ende dat si Gode metten offeranden niet en behagen, die hem metten wercken vertoornen |
|