De Vorsterman Bijbel
(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel– Auteursrechtvrij1Ga naar margenoot+BAlthazar die coninc heeft een groote maeltijt gemaect, sinen duysent alder besten, ende Ga naar margenoot* een yeghelijc dranck na zijnder ouden. | |
2Hierom als hi nv veruult was van den wine, heeft hi geboden) datmen die gouden ende silueren vaten soude halen, die Nabuchodonosor zijn vader vanden tempel wech gedragen hadde, die daer was binnen Ierusalem, Dat die coninc ende zijn edele daer wt souden drincken, ooc zijn huisfrouwen ende zijn bislaperssen. | |
3Doen zijn die gulden vaten voortgebracht Ga naar margenoot* die hi vanden tempel gehaelt hadde, die in Ierusalem was) ende die coninc ende zijn edele, zijn huysurouwen ende zijn bislaperssen hebben daer wt gedroncken. | |
4Si droncken wijn, ende si | |
[pagina T3v]
| |
loefden haer goudene, ende silueren, ende metalen, yseren, houten, ende steenen Goden. | |
5Ga naar margenoot+In dier seluer vren zijn daer vingeren geopenbaert, als eens menscen hant, scriuende tegen den candelaer int bouenste vanden wande des conincs zale, Ende die coninc sach die Ga naar margenoot* lidtmaten) vander hant des scriuers, | |
6Ende doen is des conincs aensicht verandert, ende zijn gedachten hebben hem verbaest gemaect, ende die vergaderingen van sinen Ga naar margenoot* nieren) zijn ontbonden, ende zijn knyen clopten malcanderen. | |
7Ende die coninc heeft zeer starckelijc geroepen, dat si souden binnen brengen die swartte constenaers Caldeeuscen, ende waerseggers, Ende die coninc Ga naar margenoot* voorsprekende) heeft geseyt totten wisen van Babilonien, Alle die dat geschrifte sal connen lesen, ende mi openbaert zijn beteekenis die sal gecleet worden met purpuren, ende een gouden halsbant sal hi om sinen hals hebben, Ende hi sal zijn die derde in mijn rijc. | |
8Ende doen zijn alle die wisen des conincs ingegaen, ende si en hebbent niet geconnen, noch dat geschrift lesen, noch den coninc dat beduytsel te kennen gheuen. | |
9Hierom is die coninck Balthazar macht zeer verbaest geweest, Ga naar margenoot+ ende zijn aensichte verandert, ende zijn edelen zijn ooc verbaest geweest. | |
10Die coninginne is ingegaen in thuys des maeltijts, om dat gene dat hem ende sinen edelen geschiet was, Ende Ga naar margenoot* voortsprekende) heeft si gheseyt, Die Coninck leue inder eewicheyt, En laet uwe gedachten v niet verstooren, oft en laet v aensichte niet veranderen | |
11Daer is een man in v rijcke, die heeft eenen geest der heyliger Ga naar margenoot* goden), Ende inden dagen ws vaders, is conste ende wijsheyt in hem beuonden, Want die coninc Nabuchodonosor v vader heeft hem gestelt prince der sterren waerseggers, swarte constenaers, Caldeeuscen, ende besweerders, V vader, segge ic, o Coninc, | |
12hierom, want in hem beuonden is (dat is Daniel, dien die Coninc den name ghaf Balthazar) meerder gheest der wijsheyt ende verstants, Ga naar margenoot+ ende tbeduytsel der droomen, ende openbaringe der heymelicheyt, ende dontsluyten der cnoopen, Hierom laet desen Daniel nv roepen, ende hi sal zijn beduytsel verclaren. | |
13Hierom is Daniel ingeleyt voor den Coninc, Ga naar margenoot* Totten welcken sprac die voorgenoemde coninck,) Sijt ghi Daniel, vanden geuangenen kinderen van Iuda, die welcke mijn vader bracht wt Iuda? | |
14Ick heb van v ghehoort, dat ghi den geest der Ga naar margenoot* goden) hebt, ende dat zeer vele consten verstant, ende wijsheyt in v beuonden zijn, | |
15Ende nv zijn die wijse ende swarte constenaers in gebracht in mijn aenschouwen, dat si dit geschrift souden lesen, ende mi te kennen ghe-[kolom]uen souden, zijn beteekenen, ende si en hebben mi niet connen seggen, den sin van desen woorden, | |
16Maer ic heb van v gehoort dat ghi duyster dingen moecht beduyden, ende die knoopen ontbinden, Hierom, condt ghi dit geschrift lesen, ende mi zijn verstant beduyden ende openen, So sult ghi gecleet worden met purpuren cleederen, ende hebben eenen gouden halsbant om uwen hals Ende ghi sult die derde prince zijn in mijn rijcke. | |
17Daniel heeft geantwoort voor den coninck, ende heeft gheseyt, Vwe ghiften behout ghi, ende die ghauen ws huys, gheeft die eenen anderen, Ga naar margenoot+ Dat gescrift sal ic v lesen, o coninc, ende zijn beduytsel sal ic v vertoonen, | |
18O Coninc, die alderhoochste God heeft Nabuchodosor uwen vadere gegeuen dat rijcke ende mogentheyt, heerlicheit, ende eere, | |
19Ende om die mogenheyt die hi hem gaf, vreesden ende ontsagen hem, alle volc, geslachten, ende talen, Die hi wilde, sloech hi doot, ende die hi woude, sloech hi, die hi wilde, verhief hi, ende die hi wilde, vernederde hi. | |
20Ende doen is zijn herte verheuen geweest, ende sinen geest is vast gemaect totter hoouaerdicheyt, Daerom is hi afgestelt vanden coninclijcken stoele zijn rijcs, ende zijn heerlicheyt is genomen, | |
21ende hi is wtgeworpen vanden kinderen der menscen, Maer zijn herte is ooc gestelt geweest metten beesten, ende metten wilden ezels is zijn woonstat geweest Ende hi heeft Ga naar margenoot* hoy) geten als een os, ende zijn lichaem is veruult geweest vanden dauwe des hemels, Ga naar margenoot+ Tot dat hi bekende, dat die opperste macht soude hebben in dat rijcke der menscen, opt welcke hi verwecken sal, al dien hi wilt, | |
22Ende ghi Balthazar zijn sone, en hebt ooc v herte niet vernedert, als ghi alle dingen wist, | |
23Maer ghi zijt verheuen tegen den heerscapper des hemels. Ende die vaten zijns huys zijn gehaelt geweest voor v, ende ghi ende v edelen, ende v huysurouwen, ende v bislaperszen, hebben den wijn daer wt gedroncken, Ende ghi hebt geloeft gouden ende silueren, metalen ende yseren, houten, ende steenen goden, die niet en sien, noch en hooren, noch en geuoelen. Voorwaer ghi en hebt den HERE niet heerlijc gemaect die daer heeft uwen adem in sinen handen, in alle uwe wegen. | |
24Ga naar margenoot+Hier om is dat lidt der hant van hem gesonden, dwelc dat gescrift gescreuen heeft, | |
26Ende dit is zijn beteekenisse, Mane, God heeft vroech v rijcke getelt, ende hi heuet voleyndt, | |
27Thekel, ghi zijt in een wage gehangen, ende ghi zijt beuonden te lichte. | |
28Phares, v rijcke is ghedeylt, ende het is den Meden ende Persen gegeuen. | |
29Ende doen is Daniel (want die | |
[pagina T4r]
| |
coninc gebiedende was) met een purpuren cleet gecleet, ende een gouden halsbant om sinen hals gehangen, Ende van hem is wtgeroepen dat hi soude hebben Ga naar margenoot* die derde macht in zijn rijcke) | |
30Ende inden seluen nacht is Balthazar die Caldeeusche coninc gedoodet. | |
31Ende Darius wt Meden, twee ende tsestich iaer out zijnde, is na gheuolcht in dat rijck. | |
§ Hoe die dienaers Danielem voor den Coninc Darium beschuldichden ende wert inden cuyle der leeuwen geworpen, Ende hoe hi van Gode verlost wert. |
|