De Vorsterman Bijbel

§ Dat .xij. Capittel.

1

⁺DIt zijn die Coninghen des lants die die kinderen van Israel versloeghen, ende namen haer lant inne, ouer ghene syde der Iordanen, teghen der zonnen opganck vanden water Arnon aen, tot aen den berch Hermon, ende alle dat velt teghen dat Oosten ^* dat aensiet teghen die woestijne)

+ A

* ten is niet int heb.

2

^* Seon) die Coninck der Amoriten, die teghen Hesebon woonde, ende heerschapie heeft van Aroer aen die aent oeuer leyt des waters Arnon, ende te midden int watere, ende ouer dat halue ^* Galaad) tot aen dat water Iabock, dat die pale is der kinderen Amon,

* th. Sihon.

* th. Gilead

3

ende ouer dat black velt tot aen die zee Ceneroth teghen dat Oosten, ende tot die zee ^* der woestijnen) dwelck is die aldersoutste zee aen die syde vanden Oosten, die leyt te Betiesimoth, ende van die Zuyden syde die leyt onder Azedoch aen die beke des berchs ^* Phasga.)

* the. des blac velts.

* th. Pisga.

4

Daer toe die palen des Conincs Og tot Basan die noch van Raphaim ouerbleuen was, ⁺ ende woonde tot Astharoth ende Edraei, ende hadde heerschapie ouer den berch Hermon, ouer Salecha ende ouer alle Basan, tot aen die palen

+ B

5

Gessuri ende Maachati, ende des haluen ^* Galaad) welck die pale was ^* Seon) des Conincs tot Hesebon.

* th. Gilead

* th. Sihon.

6

Moyses die knecht des HEEREN, ende die kinderen van Israel sloeghense, Ende Moyses die knecht des HEREN ghafse in te nemen den Rubeniten, Gadditen, ende den haluen gheslachte Manasse.

7

Dit zijn die Coninghen des lants, ⁺ die Iosue sloech ende die kinderen van Israel op dese syde der Iordanen, teghen dat Westen, van BaalGad aen, op die breyde des berchs Libanon, tot aen den berch, die dat lant opwaerts tot Seir scheydet, ende dat ghaf Iosue den gheslachten van Israel inne te nemen, elcken zijn deel,

+ C

8

so wel opten gheberchten, als inden nederen lande, black velt ^* in Azeroth) ende in die woestijne, ende teghen dat zuyden waren, die Hethiten, Amoriten, Cananiten, Pheresiten, Heuiten ende Iebusiten.

* the. beke

9

Die Coninck tot Iericho was een, ⁺ Die Coninck tot Hai was een, die ter syden aen Bethel leyt,

+ D

10

Die Coninck tot Ierusalem was een, Die Coninck tot Hebron was een,

11

Die Coninck tot Iarmoth was een, Die Coninc tot Lachis was een,

12

Die Coninck tot Eglon was een, Die Coninck tot Gezer, was een,

13

Die Coninck tot Dabir was een, Die Coninck tot Gader was een,

14

Die Coninck tot [kolom] Harma was een, Die Coninc tot Arad was een,

15

Die Coninc tot Lebna was een, Die Coninck tot Odollam was een,

16

Die Coninc tot Maceda was een, Die Coninck tot Bethel was een,

17

Die coninck tot Thapnah was een Die coninc tot Hepher was een,

18

Die coninc tot Aphek was een, Die coninck tot Lasaron was een,

19

Die Coninck tot Madon was een, Die coninck tot Hazor was een,

20

Die coninck tot Sameron Meron was een, Die coninck tot Achsaph was een,

21

Die coninck tot Thaenach was een, Die Coninck tot Magedo was een,

22

Die Coninck tot Kades was een, Die Coninck tot Iaknean, aen Charmeel was een,

23

Die Coninck inder heerschapien tot Dor was een, Die Coninck der Heydeten tot ^* Galgal) was een,

* th. Gilgal

24

Die Coninck tot Tirza was een, Dat zijn al .xxxi. Coninghen.

§ Hoe God Iosue beueelt, dat lant wt te deylen, elcken gheslachte zijn ghenoemde deel.