Vormen. Jaargang 4
(1939-1940)– [tijdschrift] Vormen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 219]
| |
Critisch cahierPersyn in zijn natuurlijk milieuDeze eerste studie die over Jul. Persyn verschijntGa naar voetnoot(1), werd geschreven voor het publiek van wat men een hoogeschooluitbreiding noemt. Het boekje moet dus ten behoeve van leergierigen en weetlustigen een minnelijke schikking treffen tusschen een met documenten gestaafde studie en een opwekkend betoog. De schrijver heeft de moeilijkheid zonder veel zin voor originaliteit opgelost met in de eerste helft het terrein te verkennen en af te bakenen, in de tweede de tolk te zijn, zooals hij dat zoo vriendelijk zegt, van de velen die Persyn vereeren. Het genre wil dat we de apologie voor lief nemen, die de laatste dertig bladzijden beslaat. Alleen het gebaar telt. De oogen slaan we neer, om den tolk niet te ontmoedigen en niet te verwarren. Met beleefd geduld luisteren we naar de uiteenzetting over de geleerdheid, de opvoedkundige degelijkheid voor lezer en kunstenaar, het in potentie aanwezig scheppend talent, de gaven van den idealen leeraar, het trouwe Vlaming-zijn, enz., al redenen om levenen-werk van Persyn te vereeren. Maar aan het slot weten we dat onze eerbied voor Persyn grooter is dan deze banale woorden weten te vertolken. Aan de apologie gaat een panoramatisch overzicht vooraf van levensloop en publicaties. Het genre wil nog eens dat men op stuk van het feitenmateriaal bij het bekende blijft. Wie het ‘Gedenkboek Persyn’ en het feestnummer van ‘Dietsche Warande en Belfort’ (April 1928) doorbladert weet ongeveer alles wat Boey hier bijeenbrengt. Doch wat het genre waarschijnlijk niet vereischt is, dat de confrontatie met Persyn's werk zich tot de poovere uitspraken bepaalt, die de schrijver zijn leergierig publiek aanbiedt. Boey merkt niet veel van wat er achter de uiterlijke trekken van dit werk schuilt. Zijn myopie werkt op de zenuwen. Het is al veel, als hij naar de letter lezen kan. Persyn heeft niet gegeven wat verwacht werd, - of is de hand van hen die hun hoogste verwachtingen op hem gesteld hadden, een gemakkelijk te vullen kinderhand? Er is een drama in zijn leven, waarin plots deze gids op zij geduwd werd, en een drama in zijn werk, dat niet opgehouden heeft te worstelen naar een vorm die het waarlijk nooit bereikte. Aanleg en vorming wezen bij hem in de drievoudige richting van het essay, de biografie, en de literaire geschiedschrijving van groot formaat. Het is zijn noodlot geweest dat hij zich in geen enkel genre ten volle heeft kunnen verwezenlijken. Om vele redenen, die, meen ik, zoo van binnen als van buiten kwamen. Intusschen komt Boey de verdienste toe zeer duidelijk en juist het klimaat te hebben bepaald, waarin de criticus zijn werkzaamheid aanving. Ik wil in het midden laten of de schrijver even onomwonden zijn initiale stelling had ingenomen, indien hij zich rekenschap had gegeven van de eenzijdigheid, althans | |
[pagina 220]
| |
van de beperking, die daardoor gansch de critische werkzaamheid van Persyn treffen. Zoo weinig is zij overeen te brengen met de piëteitsvolle bedoelingen van het werkje. Volgens deze stelling beantwoordde Persyn aan een behoefte. ‘Daar was behoefte, zegt Boey, dringende behoefte aan een man, die met de kunde van den stoeren geleerde en met den smaak van den artist kiezen kon en leeren kiezen; aan een Christen die, met het klare inzicht van den neo-thomist met den durf van den deemoedigen geloovige, leiding kon geven aan schepper en genieter, sprekend in liefde en onverbloemde waarheid; aan een kritikus die aanmoedigen wilde al goeden wil.’ Nu weet men dat deze behoefte vooral ontstaan was in en zich nagenoeg beperkte tot de kringen, waarin men in die vooroorlogsche dagen ijverde voor een ‘katholieke literaire beweging.’ Voornoemde kringen zouden, door het beklemtonen van hun levenshouding, bewust een gemeenschap in een gemeenschap vormen. Een essentieel begrensde gemeenschap die, schier van nature scholastiek en dogmatisch, ook in zake literatuur nood had aan leiding en gezag. Daarenboven een gemeenschap die uit zelfbehoud een welige ‘andersdenkende’ productie moest weren, zich schrap zette tegen het prestige van Vermeylen, den eenigen criticus van formaat op dat oogenblik, en uitzag naar een leider geboren uit haar eigen geest en bloed. De sterke, geestdriftige, veroverende Persyn kwam, als zelden iemand op zijn tijd. Wanneer hij schreef of sprak klopte zijn hart op den bloedslag van de gemeenschap, waarin hij groeide als in zijn natuurlijk milieu. Deze vaststelling schakelt geenszins de meer dan alledaagsche gaven van den criticus uit. Ik houd echter de goed benuttigde omstandigheden voor even belangrijk als het talent zelf, waar het er op aankomt de historische beteekennis van Persyn te waardeeren. Zijn beteekenis is voorzeker grooter voor de omgeving, die hij verkoos te dienen, dan voor de gemeenschap die ons allen omvat. R.F. Lissens. | |
Hans Scherfig. - ‘De vermiste Hoofdcommies’. Uit het Deensch vertaald door Mary Horrix. - Querido's Uitgeverij. Amsterdam. 1939.Het boek van Scherfig houdt het midden tusschen den detective- en den psychologischen roman. Het gegeven behandelt een regelmatige terugkeerend motief: hoe een eerbare burger, op zekeren leeftijd zijn ordentelijk bestaan zoo beu geworden is, dat hij heelemaal uit den band springt en zelfs niet voor een misdaad terugschrikt. om niet tot de geregelde menschenmaatschappij terug te moeten keeren. Het eerste deel van zijn roman heeft Scherfig knap en boeiend ineengestoken. Naar het einde toe, verzwakt de spanning gaandeweg. Een uitzonderlijk werk is het dan ook niet; wel behoort het zoo zeer tot de gewone middelmaat, dat het ons verwondert dat iemand er overtuigd van was, dat het volstrekt vertaald moest worden. Het belangwekkendste dat er in staat, is de zedenschildering van de Deensche buitenbevolking. Wij hopen nochtans, dat zij met de werkelijkheid niet veel uitstaans heeft. A. Demedts. |
|