Vormen. Jaargang 4
(1939-1940)– [tijdschrift] Vormen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 180]
| |
De romankunst in VlaanderenHet oogenblik is dwingender dan ooit, nu de Europeesche diplomatieke betrekkingen op geen tweede München, op geen belangenevenwicht en elders op geen versterkten vredesvoet konden uitloopen, om in de beweging van den katastrofalen kringloop der gebeurtenissen sedert den voorlaatsten wereldoorlog de negatieve en positieve resultaten van onze Vlaamsche romanliteratuur vast te stellen en te overwegen. Het is des te meer noodzakelijk, omdat de talrijke standpunten doorgaans halsstarrig door de huldigers contradictorisch geponeerd, bij een nader en synthetischer beschouwing van premissen en besluiten niet meer dan varianten van den tijdsgeest blijken te zijn, de exponenten van de houding van door sociale positie, afkomst en geboortedatum beïnvloede generaties tegenover de onhutstende onstandvastigheid van den vorigen na-oorlog. Een historisch paralleel tusschen het Verdrag van Versailles, de Russische revolutie, het nationaliteitenprobleem, het zedenbederf en den geloofsafval van het voorbije deel der XXe eeuw, met de Fransche revolutie, het Congres van Weenen, en de dito's van het einde der XVIIIe en de eerste decennia der XlXe eeuw ontslaat mij, meen ik, verder in te gaan op het huidig heerschen van een nieuwe romantiek. Zooals weleer zet ons de auteur van vandaag voor de ongecompliceerde tegenstelling van goed en kwaad, voor den terugkeer tot de natuur en de ongerepte natuurlijkheid, voor de verheerlijking van heimat en volk, voor utopie en godsprobleem, voor het geloof aan de goedheid in den mensch en de vatbaarheid voor verbetering van individu en maatschappij. Opnieuw trachten de kunstenaars door verzinnebeelding van helden, offers en droomgestalten de wereld en het menschdom te winnen voor een moreele levensdoelstelling, voor een broederlijker begrip van samenleving. Nimmer tevoren in de geschiedenis der menschheid is men het wellicht meer ééns over het waarom geweest, maar ook nimmer meer onverzoenlijk voor het hoe om gemeenschappen en individuen tot een harmonisch geheel te omvormen. Machiavelisten vinden hier het koren voor hun molen om te decreteeren dat de eenige moraal is en blijft: de realiteiten | |
[pagina 181]
| |
te beschouwen in het licht der onuitroeibare kwade neigingen en zwakheden van het individu. Zij, die zich kanten tegen iedere exploitatie zien in den hedendaagschen chaos veeleer den nefasten nasleep van historische dwalingen, van onvoldoende en onvolkomen opvoeding en gebrek aan psychologische kennis. Door de aarzelingen, door het zoeken naar nieuwe vormen, door de eenzijdig-, tegenstrijdig- en moeilijkheden van de pas voorbije jaren is ook onze roman geteekend geworden; traditie, stand, subjectivisme, politiek en partij hebben onze kunstenaars tegen elkander in het harnas gejaagd, hebben, zoo ze daarom in levenden lijve den schijn van vertrouwelijkheid bewaarden, daarom toch innerlijk en op papier opwellingen van onvereenigbaarheid ingegeven die het wezen van de kunst voorbijstreven en vreemd zijn. Want door het feit dat men er, door de Russische literatuurreuzen van de XlXe eeuw van overtuigd werd dat roman ‘leven’ is, en niets dan dat, is men zich van de oneindige gecompliceerdheid van dit leven niet ten volle bewust geworden, terwijl men anderzijds de wetten van de kunst, van de romankunst in ons geval, te veel aan het begrip leven en dat alleen is gaan onderschikken. De romankunst is ontaard geworden door den levensinhoud en in het bijzonder door de zoovele levensfacetten, levensdetails door ieder kunstenaar afzonderlijk belicht. De romankunst is geworden: een voorliefde voor de eigen levenservaring en als gevolg voor de symboliseering van den eigen vorm die deze levenservaring omsluit. Er is almeteens daardoor iets van den grootsten gemeenen deeler, iets van de warme alzijdige uitstraling verloren gegaan. De roman is zich gaan verengen binnen bepaalde onverzettelijke principes en opvattingen, binnen een overtuiging die geen andere gedoogt, binnen een kamp dat nietingewijden weert, binnen een alleengeldigheid die zich wil opdringen. M.a.w. de romanschrijver van vandaag houdt zijn romantiek en de daarbij behoorende tendenz voor de eenige en de beste. De factor leven is daarentegen veel genuaceerder te hanteeren. Een literatuur als de onze, waarin de picareske en picturale elementen hoogtij vierden, kon Walschap den oorlog verklaren met de leuze: ‘Van die kunst houd ik, die haar | |
[pagina 182]
| |
woord vergeet en haast veronachtzaamt voor het groote Leven dat zij heeft uit te drukken’, om daarmee de psychologie langs de achterdeur nog een stamp te geven. Een Roelants mag het leven corseeren in een driehoeksverhouding en de epiek naar den drommel wenschen; De Pillecijn heeft het recht zich alleen de verlandschappelijkte vrouw, of een da Vinci's sfumata als essentieel op te vatten; Fonteyne kan in het erotisme de centripetale levenskracht zien; Elsschot geen geloof hechten aan het idealisme en wat dies meer; Demedts neigen naar hypochondrie - (is zijn studie over Gustaaf Vermeersch iets toevalligs?) - het leven is primo én Walschap én Roelants én De Pillecijn én Fonteyne én Elsschot én Demedts én zoovele anderen te zamen, secundo is niet ‘inhoud en vorm’ van de kunst. In de conceptie van leven en kunst is hier door allen iets voorbijgegaan, nl. dat die twee geen verwarring toelaten, dat het overwicht van één van beide de totaliteit in een efemeer en dikwijls valsch daglicht plaatst, dat daartegenover slechts dan de conceptie van elk kunstenaar als totaliteit geldt, wanneer hij het eigene als iets partieels vooropstelt, niet als ‘het’. Individualistisch, democratisch of völkisch, én op een uitzondering na, die dan nog kan herleid worden tot een positief resultaat à rebours, ik bedoel hier Maurice Gilliams, zijn de Vlaamsche romanciers het in den grond over de ‘levensbejahung’ eens. Maar allen, ook Gilliams, spreken zich voor diepe wijzigingen van individueele gedraging en maatschappelijke ordening uit. Wil dat zeggen dat zij daarom van de ‘rijke taaf'len van Vlaanderen’ genoeg hebben, dat zij volk en land misprijzen? Ik geloof het tegendeel. Wat zij te zeggen hebben is niets anders dan de dramatische, elegische, cynische of ironische verwoording van een critisch staan tegenover het leven, van een persoonlijk gevecht met het fatum. Hoewel enkelen het niet veel verder dan het documentarisch boeiende brachten, ligt in hun bezinning van de scheppende kracht en van den vrijen wil van den mensch de geweldige stap vooruit als men hun streven vergelijkt met dàt der vorige generaties, die ons ofwel spectatoriale geschriften, ofwel decadente verpoozingen ten beste gaven (waarvan de ‘charmes’ echter niet te onderschatten zijn). Maar gevoeligheid ruimt baan voor gevoel, filosofie voor gezond verstand, | |
[pagina 183]
| |
marionet voor mensch, kortom met de minderwaardigheid en haar complexen wordt afgerekend, hart en oog zijn vatbaar geworden voor eigenwaarde en universalisme. (Verre van mij, voor deze ontbolstering, niet de koesterende krachten der ouderen en de inspanning der voorvaders te zegenen!) Het fatum zelf heeft het persoonlijk gevecht met het fatum deze eeuw verscherpt. Machten zijn losgebroken, waarmee deze van den tijd der Barbaren geen vergelijk kunnen doorstaan. Terwijl het bewust van eigenwaarde geworden is, is het individu voor een probleem gesteld geworden, dat het de kansen op de naleving van twee woorden ‘bemint elkander’ meer ontneemt dan gunt. De toenemende verlichting van elk mensch apart heeft meteen het besef gebracht van de groote duisternis die in ons is en die ons omringt. Wij zijn niet in verval, wij gaan niet ten onder. Maar donker is deze tijd als nooit voorheen, omdat nog zooveel donkers in ons zelf besloten ligt en wij nu eerst die duisternis der duizenden peilen. Deze bewustwording der onvolkomenheden, der fouten, der dwalingen, der onrechtvaardigheden, die nog eens vermenigvuldigd worden door de maatschappelijke positie van waaruit men ze beschouwd, en nog eens door de ontketende instincten tijdens oorlog en verwoesting, is de jongste schrijvers van de XXe eeuw vóór de kunst zelf ter harte gegaan. Uit hun standpunt, hun partijkiezen, hun ‘hoe’ is wel het misverstand ontsproten, dat opbouw en kunst en eigen streven heeft ontwapend. Zij hebben te zeer, zooals Verwey eens diagnostiseerde, aan den tijd geleden. Het boek dat ik van Walschap reeds lang verwachtte en dat ons N.E. Fonteyne posthuum geschonken heeft, het boek waarin deze zijn ‘kinderjaren’ of ‘hoe men mensch wordt en schrijver’ belijdt, is ter gelegener uur gekomen. Met dit werk sluit de Vlaamsche roman den na-oorlog af op een meesterlijke wijze. Hierin wordt onomwonden en met een tragiek die elke bladzijde heiligt, het anodine van onze litteraire veeten gebrandmerkt. Hierin staat voor een Vlaming het eerst omstandig omschreven wat een generatie beteekent en wat het fatum met mensch en kunst voorheeft. Naar gelang het midden en de gebeurtenissen waarin men opgroeit, naar gelang den ouderdom waarop feiten, menschen en ideeën gekruist worden, zal de volwassene later ageeren en reageeren. | |
[pagina 184]
| |
Waarom zijn een Walschap, een Zielens, een Matthys en een Fonteyne, die op 1 of 2 jaar elkander volgen of voorafgaan, zoo verscheiden van vorm en zending? Waarom hangen zij elk eenzijdig vast aan respectievelijk geloofskwestie, socialisme, waarheidsbetrachting en erotisme, waarom zoeken ze elk voor dezelfde verzuivering van onze levenshouding langs de respectievelijk onderscheidene wegen van expressionisme, naturalisme, nieuwe zakelijkheid en verisme; waarom wordt hun werk en hun persoonlijkheid gekenmerkt door respectievelijk ironisch optimisme, utopisme, scepticisme en cynisme. Idee, erfelijkheid, jeugd, ouders, tijd drukken hun stempel op ieder mensch. Het naakt woord: leven, heeft zóó den mensch van vandaag aangegrepen, dat hij niet meer buiten den cirkel van zijn vernederingen en belemmeringen of van hun sublimatie is geraakt. De romankunst in Vlaanderen is dan ook meer dan elders minder een weergave van den mensch zooals hij is, dan een pleidooi voor wat hij zou moeten zijn, zou kunnen zijn of voor wat hij geworden is: zij is revolutionnair of verontschuldigend, sehnsuchtig of zelfkastijdend, zij is in haar groote lijnen, van wie ze ook is, aanvaardbaar, zij is, van wie ze ook geschreven is: te tijdsch, in gebreke gebleven tegenover de verhouding tusschen kunst en leven in de totaliteit ‘Zijn’. Juist omdat mij het leven, en de van het groot leven vervulde literatuur mij ter harte gaat, omdat het voor de komende maatschappij niet meer indenkbaar is nog over de ontvoogding van het volk heen te zien, zou het van kortzichtigheid getuigen zijn, niet naast de succesvolle doorbraak van ruimer opvattingen en nieuwe technieken den nadruk te leggen op het tekort aan intellectueele (d.w.z. ideëele) en muzikale elementen. Onze populistische roman is disharmonisch. Hij kent geen contrapunt. Met het uit den booze verklaren van psychologie en natuurschildering (landschap, omgeving, stad, e.a.), waaraan dan weer de aanhangers daarvan zich te veel bezondigen, zooals Roelants en De Pillecijn, hebben de dynamisten en epiekers een essentieel bestanddeel van de romankunst opgegeven. Aan de Balzaciaansche formule is niet te ontkomen. Wat men mist in de directheid van de Walschapsche kunst o.a. is de individueele aanbouw, is de Dichtung rond het wezen van ieder zijner personages, is | |
[pagina 185]
| |
het vasthouden van de menschen in wier aanwezigheid hij ons brengt. Het zijn te zeer beelden van lieden die door papieren hoepels springen, van zitvlakloozen, van nerveuzen. Zijn romans zijn te veel met gehoorbeelden opgebouwd, zijn voorstellingen worden niet door onze vijf zintuigen ondervangen. Psychologie, metaphysiek, beschrijving (wel te verstaan in psychologische samenhang) zijn niet aristocratisch, of anti-dynamisch of anti-episch of uitsluitend esthetisch, maar zooals een Roelants, een De Pillecijn, een Gilliams, een Berghe, een Albert van Hoogenbemt, en last not least Fonteyne, bewijzen: verstilling, bezinning en belichaming. Een schrijver, die zich dan ook niet bekommert om de wijze waarop hij schrijven moet, heeft voor dezen tijd al een brug over de contradicties en ismen geworpenGa naar voetnoot(1) nl. Albert van Hoogenbemt. Met hem zijn kunst en leven tot hun recht gekomen. Hopelijk is dit het debuut van nieuw evenwicht, dat alleen berusten kan op het beheerschen van tijd, document en politiek. Paul DE VREE |
|