Vormen. Jaargang 4
(1939-1940)– [tijdschrift] Vormen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdJonge Hollandsche dichters.Ga naar voetnoot(2)De dichter schrijft een brief.
Wanneer nu alles was zoals het hoorde
dan schreef ik niet dit lijzige gedicht,
maar zoende, op de divan, je gezicht
met maling aan het rijmend spel der woorden.
Wanneer het net als op een film zou gaan,
dan danste ik met jou in avondkleding,
totdat je blozend vroeg of ik niet meeging
om je te zien met nog veel minder aan.
| |
[pagina 145]
| |
En als wij samen door de hemel zweefden,
dan streelde ik de vleugels op je rug
en vroeg verrukt: denk je wel eens terug
aan hoe wij zondig en gelukkig leefden?
Maar acht, ik heb mijn laatste kans verpest:
film, hemel, divan, zijn verboden zaken,
en daarom kan ik slechts gedichten maken
en dromen van jouw benen en de rest.
Dit is A. Maja's (geb. 1917) dichterlijk programma. Het openbaart tevens hoe deze jonge man zich het leven voorstelt ‘zooals het hoorde te zijn’ en wat iemand op de wereld nog te doen staat als hij 20 jaar is en verstoken blijft van film, hemel en divan. Er is nog een andere uitkomst voor Maja: de spot met de simpele Hospita, die argwanend naar zijn heidensche en onzedelijke boeken gluurt en de kritiek op de kudde der geloovigen, kritiek die den weg moet effen maken naar het zuivere wezen van God. ‘St Nicolaas 1938’ is een fijne persiflage van het welgedane Holland dat zich aan suikergoed te goed doet en bang de krant verstopt die naar rook en bloed riekt. De leelijkheid van de menschen in ‘De laatste Tram’, ‘De twee Vrienden’ die elkaar vervelen, eigen onmacht en willoosheid, besluiteloosheid, vlucht voor de problemen gesteld door leven en tijd, ziedaar zoowat de geestelijke inhoud dezer dichtkunst. De twee laatste verzen echter, ‘Vers’ en ‘Het nieuwe Lied’, maken veel goed. Ook H.A. Gomperts (geb. 1915), doet zijn best om zoo nuchter mogelijk te schrijven. ‘Kind,’ zegt hij, ‘ik heb een onvriendelijken smaak die vrijwaart voor het kleine en groote verlangen ...’ Maar het leven is geleid in vaste banen,
ik vaar recht op de haven: maatschappij,
en loop nu onverschillig door de lanen:
ik ben twintig jaar, het leven is voorbij.
Vervreemding van het vrouwenlichaam door homosexualiteit, - de streeling herleid tot een aandoening van het vel, - in den zoen suggereert de liefste de gracht die zij koos om te verdrinken en 't gas waarmee zij zich zal verdoen; om deze viezigheid nog kracht bij te zetten wordt ze ingeschakeld in een ontwikkeling op een motief van Leopold! - de dingen der jeugd: opwindend en meestal vervelend. | |
[pagina 146]
| |
Een enkele maal is er een beetje schwung, in ‘Het zal nog lang niet zijn’, waarvoor men haast geneigd is de brallende toon en een paar misselijkheden voor lief te nemen. Onderworpenheid aan de fataliteit, loyauteit jegens de eigen gril zijn voor Gomperts de middelen om jong te blijven en gelukkig te zijn. Wees voor je-zelf sadist,
men noemt dat masochist,
dat is de groot list
van hier tot aan de kist.
Zoo wordt de ontluistering van het leven in Holland door enkele jongeren (van jaren) duchtig in de hand gewerkt, met dien verstande dat hun aandacht opvallend gaat naar alles wat het leven neerhaalt. Er is een scherp afgeteekende reactie ontstaan tegen het sublimeeren, tegen de dionysische roes, tegen den opgang in het elysisch verlangen der vorige geslachten en een Hoornik, een Mok hebben in deze richting belangrijke dingen geschreven. De jongste Hollandsche poëzie is door haar ontstellende oprechtheid een document over dezen diep geschokten tijd, maar tevens het document over een geslacht dat reeds vóór de mannenjaren den strijd heeft opgegeven en zijn redding zoekt in een drang naar zelfkennis en werkelijkheid. Doch nimmer is de dichterlijke sfeer zoo eng, zoo benauwend eng geweest als thans. De drang naar zelfkennis gaat bijna steeds dezelfde richting uit: die van de meest morbiede regionen. En waar een stukje werkelijkheid zich nog schijnt te handhaven, wordt ze onvermijdelijk aangevreten door den twijfel of cynisch bezwadderd. Het verlangen is verschrompeld tot begeerte, lusteloosheid, onvoldaanheid, het opstandige vuur gedoofd door koel cynisme. En het is de doem dezer jeugd dat haar gedicht - op een paar uitzonderingen na - niet uitgroeit boven het belang van een psychologisch document; want haar getuigenis over haar (in den grond zoo tragisch) lot, slaagt er wel in pijnlijk te zijn, maar nooit te ontroeren. Door haar verwerping van het onechte, het gekunstelde, van de nieuwe engelen-, zwanen- en hindenrhetoriek, is deze reactie heilzaam, maar een vernieuwing in den waren zin des woords is zij niet, vooralsnog niet. Vernieuwing impliceert het herstel van uitgeputte of verrafelde zenuwen, het | |
[pagina 147]
| |
morgenlijk ontwaken van lichaam en zinnen, de wedergeboorte van het hart in hoogen, eenzamen moed of in socialen samenhang, en ten slotte een geloof dat de geïntensifieerde zielskrachten richt naar een harmonische samenwerking met de krachten die in den tijd werkzaam zijn, als het kàn, of naar een reageeren tegen deze krachten in, als het móet. Dit geloof, het elementaire geloof in het leven en zichzelf, hebben enkele ouderlingen van even in de twintig verloren. Men durft zich geen oogenblik voorstellen dat ze representatief zouden zijn voor een geslacht ...
René VERBEECK. |
|