| |
| |
| |
Kunstschilder Paul Haesaerts
Paul Haesaerts behoort niet tot diegenen wier bedrijvigheid machinaal is: hij is een uiterst-angstvallig kunstenaar. strevend naar volmaking en vooral bekommerd om zichzelf te blijven en te overtreffen; en ook een hartstochtelijke jongere, die belust is op het leven en zichzelf wenscht te realiseeren. De tijd is voor hem nooit verloren, maar onophoudelijk, links en rechts, mild verdeeld tusschen bouw-, sier- en schilderkunst, om niet van de kunstcritiek te gewagen - ten bate van zijn veeleischend warm hart en critisch verstand. Ook stoort hij weinig of niet de ‘specialiteiten’, de dwepers met ‘twaalf ambachten dertien ongelukken’ en laat hij hun vrij spel, verdiept en beheerscht als hij is op allerlei wijzen en zulks zonder zijn krachten te versnipperen. Wat nochtans niet belet dat in de oogen van zijn collega's de plasticus doorgaat voor een dilettant (talentvol dilettant, zeggen ze, maar toch dilettant), die wellicht de held blijven zal van één enkele plastische verwezenlijking. Zij koesteren althans die hoop! Maar meer dan één werk is de geniepige verwachtingen van zekere al te baatzuchtige collega's komen tegenspreken.
Het oeuvre van dezen schilder is door en door oorspronkelijk: men kan het niet beoordeelen zooals dat van anderen; het lijkt aan andere uitwerkings- en samenstellingswetten onderworpen te zijn.
Feitelijk schept hij die wetten naar gelang van zijn ontwikkeling: hij vestigt zich in een atmosfeer die de zijne is, die uit hem voortvloeit. Voor diegenen die eischen dat een kunstwerk zou beantwoorden aan de opgang makende scholen en conventies, kan men zich bezwaarlijk iets meer-verbijsterends indenken. Niets boeienders voor diegenen die, integendeel, het leven op prijs stellen.
Toen Paul Haesaerts zich aan de schilderkunst ging wijden, kwamen de meeste kunstenaars van zijn generatie, belust op de meest-directe voeling met de opwelling van ongemeen dynamisme die de kunstatmosfeer omstreeks 1925 kenschetste, er toe de ontelbare aan hun zinnen gestelde prikkels te beantwoorden met een zoo dwaze drift als onbezonnen voortvarendheid. Maar deze grootendeels blinde en uitkomstlooze krachtinspanning ontzenuwde ze en putte ze dermate uit, dat toen ze tot | |
| |
zichzelf wilden inkeeren, met zichzelf wilden afrekenen, zich eindelijk met de gevoelens, problemen en waarheden van het steeds gebiedender leven wilden meten, ze rondom hen de leegte ontdekten, of, geheel desperaat zijnde, ten slotte hun toevlucht namen tot een kwansuis nieuw humanisme, samengesteld uit een goedkoope en ijdele mythologie en behendige gemeenplaatsen aangewend ter rechtvaardiging van een aan archeologische en academische formules verslaafde beweging, formules verzonnen in naam van traditie- en verbondenheidsprincipes, bij elke gelegenheid en vooral te onzent te onpas ingeroepen.
Sterk genoeg om zijn eigen gevoeligheid te beheerschen tegenover de voortdurende oproepen dat het toenmalig leven tot zijn handelings- en ontroeringsvermogens richtte, liet Paul Haesaerts zich niet door den stroom meeslepen. En wat zijn eerste werken betreft, verre van zich, zooals die van de toenmalige jongeren, te laten gaan tot onbezonnenheid, tot den louter-instinctieven drang, tot de ongebreideldheid van den aan zichzelf overgelaten levensgloed, deze werken, hoe ook deel hebbend aan de geheime en krachtige sappen van den tijd, getuigen om zoo te zeggen van een vroegrijpen wil tot orde en evenwicht.
Deze tegenover dien van het ‘constructivisme’ zoo grondig gewettigde evenwichts- en ordeningswil, is niet de uitdrukking van een toevalligen smaak, maar komt voort uit de uitgebreidheid van schilders geestelijke eigenschappen.
Wie bezield is met het verlangen naar orde is nooit voldaan bij den louteren aanblik der stralende stoffelijke werkelijkheid. Hij vindt slechts zijn evenwicht in een innerlijke visie, die verlicht is door de eigen wetten der plastiek en de wereld herscherpt - vernieuwt en heropbouwt - volgens 's kunstenaars diepste wezen. Het was zeker geen louter toeval dat Paul Haesaerts er toe leidde, wellicht ditmaal nog in een onbewuste beweging, maar gewis in de constante van zijn gemoeds- en geestesinstelling, zich in zijn ‘impressionistische’ werken te laten inspireeren door Jacob Smits' groote les.
Niettegenstaande het aanwenden in enkele zijner werken van sommige technische formules, die op een clichémisbruik zouden wijzen - een bedenking die gemakkelijk te verklaren is door de talrijke verdachte voorbeelden van toen en heden nog - wordt het bij nader onderzoek, zóó van de letter als van | |
| |
den geest, duidelijk dat het geheel van zijn aan het Impressionisme schatplichtig oeuvre stellig bezield is met een eigen leven. En indien hij soms aan Jacob Smits formules ontleende om zijn nog onvaste opvattingen met meer vastberadenheid en diepte uit te drukken, ontslaan wij hem gaarne van deze jeugdschuld wanneer wij den gevormden kunstenaar zich later van deze invloeden zien bevrijden.
Bij een studiereis in Egypte zal hij het weifelen en het tasten aan zijn jeugdige opgewektheid offeren. De met het dynamisch karakter van onzen tijd contrasteerende statische kracht van het oude Egypte, kon niet nalaten zijn aandacht te treffen. Het onderwerp van zijn inspiratie tegelijk uitbreidend en verdiepend, zal hij zijn temperament samenballen en in stede van zich in goedkoope experimenten te versnipperen, zal hij er gebruik van maken om zijn uitdrukkingsvormen te vereenvoudigen en tot de uiterste grens der loutering en der beeldingskracht te drijven. De doeken die hij toen schilderde, zonder in het voldaan exotisme of in het Oostersch romantisme te vervallen, - het loont de moeite er op te wijzen - schenken ons, als het ware spelenderwijs, een juiste atmosfeer van het land, van de reëele waarden van een toevallige maar diepe ervaring.
Maar indien Paul Haesaerts tot dan slechts vormveranderingen, welke den grond niet raakten, gekend had, de grondige evolutie zou niet lang uitblijven. Paul Haesaerts ging er zich rekenschap van geven dat met het omhulsel te verhitten, met al te veel aandacht te schenken aan het essentieele, men gevaar loopt het te zien vervliegen ...
De vormelijke strengheid die zijn uit Egypte meegebrachte werken - ‘Jongeling’, ‘Arabisch kind’, ‘Tam-tam-speler’, Jonge schipper’, enz. - beheerscht, wordt weldra vervangen door een strengheid van een merkbaar verschillenden aard, meer innerlijk dan uiterlijk. Het streven naar constructie en ordening dat de vroegere werken bepaalde, blijkt in een ernstiger, intenser, innerlijker gevoelswijze veranderd, die, om zich te ordenen minder formalistische onderstellen noodig heeft, en die zich een vrijere en lossere graphiek veroorloven mag, zonder gevaar te loopen de constructieve verworvenheden aan te tasten. En evenals de discipline welke Paul Haesaerts zich vroeger opgelegd had niets willekeurigs noch kunstmatigs had, trou-
| |
| |
Paul HAESAERTS: ‘Portret van Edgard Tijtgat’. (Museum Gent)
| |
| |
wens een autonome eisch van den picturalen geest was, zoo bewijst de verzaking aan deze strengheid slechts dat de schilder, zonder zijn drang naar het essentieele te verzwakken, meer vrijheid aan zijn scheppende fantasie mag verleenen, in de zekerheid dat deze laatste heel natuurlijk haar plaats in deze gedeeltelijk voltooide constructie zal weten in te nemen, en, op haar beurt, construeeren en ordenen.
Indien de schilder van tijd tot tijd nog toegeeft aan zijn zucht naar originaliteit die steeds nieuwe vormen zoekt en ons nog door een soort dandysme van den picturalen geest het uitgebreid register van zijn technische en stylistische vaardigheid wil laten zien, zal zijn persoonlijkheid niettemin spoedig blijken. En zoo moeilijk de omschrijving van zijn kunst bij zijn debuut bleek, zoo klaar zal zijn genie zich nu aan den opmerkzamen geest opdringen, zonder echter - en hier worden wij ons van den graad zijner aristocratie bewust - gemakkelijk te herleiden kenmerken of etiket-dragende zonderlingheden te vertoonen.
Wij hoefden niet te wachten op ‘De roode pantoffels’ en het ‘Portret met het palet’ om het resultaat van deze bewuste rijping waar te nemen, welke, door haar eigen wetten grondig te ontleden, aan Paul Haesaerts' kunst geleidelijk haar definitief uitzicht geschonken heeft. En indien de kunstenaar het toppunt van zijn ontwikkelingscurve evenwel nog niet bereikt heeft met het ‘Portret van Edgard Tijtgat’, - wonderbare en plotselinge vrucht der inspiratie, bliksemsnelle voltooiing van een langdurige rijping - toch stelt dit werk ons in de gelegenheid met zekerheid de eigenschappen en de tendenzen van zijn kunst te omschrijven.
Paul Haesaerts' kunst is samengesteld uit een oordeelkundig gedoseerde legeering van spontaneïteit en strengheid, van overgave aan het instinct en overleg, van vrije rhythmen en verstandelijke constructie, van afwisselingen van nonchalance en diepzinnigheid. Deze onverwachte tegenstellingen zijn de sappigheid van zijn temperament. Deze samengesteldheid is bijzonder duidelijk in het ‘Portret van Edgard Tijtgat’. Dit beheerscht, vlug en stevig, soepel en oorspronkelijk werk openbaart onder de schijnbare nonchalance van het picturaal spel, een werkelijke discipline, onbekwaam zich aan andere wetten dan diegene welke ze zichzelf oplegt te onderwerpen. | |
| |
Het frissche, spontane en imponderabele dat in dit portret, waar de afschijnsels van het beeld evenveel speling hebben als het beeld zelf, besloten ligt, encadreert zich behendig in een knappe licht- en schaduwarchitectuur. En, uitstekend psycholoog, geeft Paul Haesaerts ons hier die nonchalante en licht ironische natuurlijkheid, die sceptische en glimlachende philosophie welke het drama omhullen en de diepere aspecten verbergen van dengene die afwijzend staat tegenover het noodlot, dat eischt dat men beruste in den overgang van het absolute der kinderjaren naar het relatieve van het mensch-zijn.
Van dit oogenblik af zien we den portretschilder meer en meer tot den grond der hartstochten, gedachten en gevoelens doordringen en er de ontroerende synthese van opmaken in die met innerlijken gloed verlichte doeken, als: ‘Portret van Permeke’, ‘Portret van Charles Leplae’, Portret van Ernst Leyden’, ‘Gabrielle te Wenduine’, ‘Profiel’, ‘Jongeling’, ‘Portret van Mw H. de W.’, ‘Portret met het palet’ en bovenal ‘De roode pantoffels’. Men zou inderdaad naar aanleiding van sommige dezer werken van ‘humanisme’ kunnen spreken, doch dit zou een ontoereikende verklaring zijn. Met al het menschelijke te voorschijn te brengen, met deze werken te voeden met een nu organische dan met keurige geraffineerdheid voorbereide stof, giet Paul Haesaerts als in een smeltkroes de meest-contrasteerende gevoelens en de meest-tegenstrijdige problemen. Maar de onderbreking der picturale ‘invallen’ teekent zich op de continuïteit van zijn innerlijken grondtoon af. Een geheime wet van zijn picturalen geest beheerscht al de metamorphosen der werkelijkheid, en wij beleven de ontwikkeling van een aesthetiek zooals wij een biologisch proces zouden gadeslaan, zoo vleezig is zijn uiterst-bescheiden lyrisme. Deze portretten zijn de vruchten van het hart en van den geest, niet meer tegenover elkaar gesteld of verzoend, maar tegenover elkaar staande in een intiemere verhouding dan den strijd, geconfronteerd door een onrust die noch aanvaarden noch verzaken kan.
Beter dan elders zien wij in deze portretten dat Paul Haesaerts' kunst er eene is waar hart en geest zich vereenigen als twee op de boventonen der werkelijkheid gelijkgestemde kennisinstrumenten. Zij is gekenmerkt door een buitengewone grijpfijnheid welke, bij oogenblikken, honderden sprieten schiet
| |
| |
Paul HAESAERTS: ‘Portret met het Palet’.
| |
| |
om haar voeling te vermenigvuldigen. (Zooals in zijn critisch oeuvre, waarvan de beteekenis niemand ontgaat: Paul Haesaerts, gebogen over een idee, ziet onmiddellijk het tienvoudig verband dat het idee met tien aangrenzende andere gemeen heeft.) Kunst ook met een bewogen en bescheiden poëzie die bij iederen penseeltrek opduikt, de beteekenis van toevallige aanteekeningen verruimt, beelden die slechts met een broos en kort leven begiftigd waren op een hooger plan situeert, hart en geest doorpeilt, van het flikkerend spel van het uiterlijke geniet, doch het essentieele grijpt en omarmt. Zijn oeuvre bestaat aldus uit die ontelbare punten waar binnen- en buitenwereld elkaar ontmoeten, uit het spontaan vereenigen van twee van elkander verwijderde werkelijkheden, die van het model en van het schilderij, waarvan de kunstenaar op bewonderenswaardige wijze het verband vat.
Maar vooral ‘De roode pantoffels’ geeft een juist beeld van zijn talent en als het ware de intieme beteekenis van al de werken die voorafgegaan zijn: wij ontdekken er geen nieuwen, maar een vernieuwden Haesaerts, verrijkt met een vruchtbaarder rijpheid, waarvan de uitdrukkingskracht praegnanter en scherper, de techniek ‘aandachtiger’ geworden zijn. Naar mijn meening is dit werk in de hoogste mate kenmerkend voor den bondigen, krachtigen en van alle goedkoope middelen ontblooten stijl, welken Paul Haesaerts zich in den loop van zijn vruchtbare schilderscarrière eigen gemaakt heeft. Het verband der dingen onderling en met den kunstenaar, alsmede het evenwicht der plastische en coloristische waarden zijn het tegelijk uiterst-fijn en stevig stramien van de diepe werkelijkheid van dit oeuvre. Wij mogen dan ook zeggen dat de ‘bouw’ van dit werk uit het leven zelf bestaat. De eenheid van zijn samenstelling, waar niets aan het toeval is overgelaten, is opvallend. En de syntaxis van zijn plastische taal, die nooit het effect najaagt, alsmede zijn juist en los vocabularium wijzen op verwantschap met Evenepoel's oeuvre. Het resumeert insgelijks het palet van den zuiveren tonalist. Dominanten van blauwen en grijzen slorpen er de hoogteaccenten op, dalen in de ziel van het model af, verspreiden er zich rond, op de tapijten, de meubelen, dringen tot de kleinste schuilhoeken door, sobere, bescheiden, verfijnde blauwen en grijzen, met | |
| |
symbolische lauwheden, schakeeringen der tot rust gebrachte zielen en der intieme teederheden ...
Evenals zijn taal zich toelegt op de vertolking van een critische gedachte, aandachtig voor de beweeglijke brekingen van het verstand, vangt zijn tegelijk zeer vaste en plooibare graphiek de vormbewegingen, het licht- en schaduwspel alsmede de zielstoestanden met een scherpheid van visie waarvan ‘Schemeravond’, ‘Het draaiorgel voor de zee’, ‘Het ontbijt’, ‘De oogst’ en de portretten der schilders Valerius de Saedeleer en Albert Dasnoy ons de ongemeene maat geven. Evenals zijn schilderwerken, openbaren zijn teekeningen een temperament en een aesthetica welke zich steeds voor een diepe en essentieele verinnerlijking inspannen.
Uit dit kort overzicht blijkt dat Paul Hasaerts' kunst als een edelsteen van het zuiverste water is, waarin gedachte en ontroering, ontleding en poëzie schitteren; zij heeft niet alleen de schittering, maar ook de diepte en haar zichtbaren glans weerspiegelt zich in geheime schatten, zoodat zij ons boeit na ons bekoord te hebben en de verrukking der zinnen zich tot hart en geest uitbreidt.
Edgard LEONARD.
|
|