Vormen. Jaargang 4
(1939-1940)– [tijdschrift] Vormen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |
De stille man (slot)In een interview met AlbeGa naar voetnoot(1) aanvaardt en weerlegt Albert Van Hoogenbemt de ‘verre verwantschap’ met Gilliams, hetgeen mijn interpretatie staaft. Het lijstje van zijn lievelingsschrijvers vermeldt echter Proust, noch Dostoïewsky. Het is bevreemdend en niet. Want wie van Gide houdt, haalt Dostoïewsky in huis en Proust's invloed heeft zooveel epigonisme gekweekt, Proust is zoo in de neo-romantiek aanwezig, dat het misschien niet meer dwingend is hem van dichtbij te leeren kennen. Het verwondert mij nochtans dat een psychologisch aangelegd schrijver, die, al is het in de school van Van Nijlen, zijn heil in den Fransch-psychologischen roman is gaan zoeken, over Proust is heengestapt. Het verwondert mij dat geen enkel Russisch auteur tot hem is doorgedrongen. Maar ook hier is de onrechtstreeksche inwerking (zie hooger) zeker niet uit te schakelen. Sedert Miguel de Voguë is de Fransche literatuur van den Russischen geest doordrongen. Rilke schreef eens: ‘La Russie a été, en un certain sens, la base de mon expérience et de ma récepturité’Ga naar voetnoot(2). Russischen invloed onderging de geheele moderne West-Europeesche literatuurGa naar voetnoot(3). ‘Maar de grond van elk boek is van ons zelf’, zegt Van Hoogenbemt tot zijn interviewer. ‘De kern van De Stille man’ heb ik beleefd; ik zou het kunnen noemen een dagboek van eenzaamheid en vooral twijfel aan zichzelf, waaraan ik vleesch en bloed heb gegeven, dat ik heb geromanceerd.’ En verder: ‘Enkele malen reeds was ik met mijn roman begonnen: maar na een tijdje liet ik het werk liggen. Intusschen evolueerde het: want ook twijfel was in mij gekomen, twijfel aan me zelf: zou ik een mislukking zijn?’ Geen literatuur als juist de Russische is zóó om dezen strijd om de zelfbevestiging begaan, geen literatuur kent méér den panischen | |
[pagina 120]
| |
angst voor zichzelf, de bewustwording van eigen onmacht, van het overtollig-worden en -zijn. De stille man loopt daardoor in een halo van raadsel en ingekeerdheid of beweegt zich als een vreemde eend in de bijt. Dit wordt nog versterkt door zijn kunstenaarscomplex, door de kervende koortsen van vergeefsche opstandigheid. In deze orde van gedachten verklaar ik hier mijn terugvinden van een ‘voor-revolutionair-Russische instelling op het leven’ in ‘De Stille Man’. Hoezeer mij, als lezer, de twee werelden - die van Elias en die van Kiwi - verscheiden lijken, spruit voort én uit de constructie van het werk én uit den drang waarmee het geschreven werd. ‘De Stille Man’ is niet ingegeven door zelfbevrijding, is niet een sloopend spel met verloren illusies en enthusiasmen, maar een scherpe ‘outlining’ van vermengde gevoelens, om met zichzelf eens en voor goed in het reine te zijn. Gilliams schrijft in volle foltering, nog ‘overwonnen’ op het oogenblik dat hij de diagnostiek van zijn wezen opstelt, wild van extase, verblinding en hardvochtigheid, klam van onrust, verzoeking en vervloeking. Van Hoogenbemt daarentegen verkeert in een stemming van ontluistering en deemoed, van wegebbende opwinding, van gevonden evenwicht, van dankbaar geredde. Vandaar zijn cerebraler, want tot in de details geconstrueerde boek, den levensechteren, want anecdotischer, aan ervaring van anderen ontleenden inhoud, vandaar ook zijn meervoudigheid en dramatischer bewogenheid en den objectieveren resonans van zijn woord. Elias wordt er tegenover als de biecht van een poeta minor ‘maudit’; Gilliams sterker, doch incoherenter in zijn lyrische driften, tragischer, doch beperkter in zijn atmosfeerschepping. Weliswaar heeft ook Gilliams een overwinning behaald en zijn zelfbevestiging gevonden, is hij de mislukking ontloopen, maar zich bevrijden heeft hij niet gekund. Er is wellicht geen wereld zoo vrij, natuurlijk en wonderlijk geweest als deze waarvan W.-H. Hudson vertelt in zijn ‘Far away and long ags’, niets zóó aanlokkelijk en hallucinant als de vroegere Argentijnsche pampa met haar wild gevogelte en geboomte en haar verbijsterende leven van gaucho's en nomaden, niets zóó dwaas en onbekommerd als het opgroeien in den kring der kruinen rond de estancia's, in het fata morgana der vlakte, in de bloesems van de perzikboomen en het zui- | |
[pagina 121]
| |
dersch coloriet der vogels, niets zóó onweerstaanbaar als het gesprek der winden in de verlatenheid, den roep der open verten, de vlucht der zaden en der roovende vlerken, het gevaar der serpenten en der jachten. Ook hij, Hudson, kon op zijn vijftiende jaar moeilijk daarvan scheiden. ‘J'avais vécu jusqu'alors dans un paradis de vivantes expressions des sens, toutes les pensées me venaient saturées d'émotion et, en cet état mental, la méditation est pour ainsi dire impossible. - Passer de l'enfance à l'âge d'homme ne devait pas être si désagréable que de mourir, néanmoins c'était un changement pénible à envisager’Ga naar voetnoot(4). Maar lectuur doet hem inzien ‘que le bonheur dont m'enivrait la nature était un sentiment durable, déjà connu par d'autres, et qui avait été, pour leur vie entière, une source de secrète félicité’Ga naar voetnoot(5). Een bron van geheime gelukzaligheid, dat is de jeugd voor Gilliams niet geworden. Het sterven zal hem liever dan het leven zijn. Voor Hudson niet. ‘Je sentis malgré tout et toujours qu'il valait mieux, infiniment, être que ne pas être’Ga naar voetnoot(6). Elias is, malgré tout, een defaitist. De socialer en synthetischer aanvoelingskracht van Van Hoogenbemt doet de personages als bloedverwanten optreden. Zij zijn met elkaar begaan. Zij vinden voor elkander de uiteindelijke verontschuldiging, zij begrijpen elkanders zwakheid en offerande. Zij zoeken een rem voor hun egoïsme en egotisme, (ook de verwarde vader). De meervoudigheid van dit gezin ontstaat door de verbondenheid aan elkander, door de interferentie der onderscheidene zielscirkels, door een verantwoordelijksgevoel. Langs deze zijde behoort de schrijver tot de altruïstische individualisten, hetgeen men van Gilliams niet zeggen kan. Diens familiekring valt uiteen in zooveel afzonderlijke en zich voor elkander hermetisch houdend psyches als er personages optreden. Elk leeft er zijn eigen bestaan, beleeft zijn eigen zonderling avontuur, waarvan het mysterieuze geheel, niet doordringend tot de individuen van hun gemeenschap, enkel den hypergevoeligen en zichzelf nog onbegrijpenden Elias ongeneeslijk vergiftigt. Voor den vader een zelfherkenning, voor den zoon een zelfbevrijding, voor de moeder een zelfkennis. ‘De Stille Man’, is het zelfgericht van een gezin. Dat maakt het aan verwant- | |
[pagina 122]
| |
schap met Chardonne, waarop gedoeld werd, in de stof vrijwel vreemdGa naar voetnoot(7). Het gaat hier immers niet over de liefde in haar stekelige en passioneele totaliteit. Alhoewel gebouwd op de ontstentenis van de liefde in de figuur van den vader, mist het ook de aberreerende, tot waanzin leidende morbiditeit der milieu's van Julien Green. Maar de behandeling van de huwelijksverhouding is een verklaring en een emotioneele verdieping meer voor de eenzelvigheid van het geschokte kind Kiwi, voor de onrustbare ontbinding in het moderne burgerlijk gezinsleven. Het gewetensonderzoek van de vrouw (en moeder) JohannaGa naar voetnoot(8) woelt de wortels bloot van een gerateerd leven, van een door de bestialiteit beheerschte materialistische maatschappij, waarin de normale kuischheid bij de vrouw aangevallen en ontspoord wordt, dermate dat de droom en de keuze aan erotische angsten (in dit geval) of erotische dwalingen worden overgeleverd. En wat is voor den man een gezellin voor het leven? Voor de meesten een middel, niet een doel; een uitkomst voor sexueele aandriften (- het leven in de gemeenschap ook hier door geprikkeld), niet de schoonste schepping van zijn uiteraard naar verwezenlijking hunkerend wezen. Hier wordt door Van Hoogenbemt een Röntgenfoto gegeven van deze dubbele weefselwonde, van deze sociale ziekte. Er is minder van ‘incompatibilité’ sprake, want de geestelijke vermogens verminderen veelal de allerlaatste desilusies, dan wel van sexueele besmetting en ondoordachte, pubescente levensvoorstellingen, van een infantilisme, meestal in den loop van het bestaan niet als dusdanig, door de ‘tweede natuur’ der gewoonte, nog ingezien. Deze bezinning, aandoend als een ‘acte gratuit’, is voor mij, afgezien van een onvermijdelijke afstemming op Roelants en De Pillecijn, het persoonlijkste apport van den schrijver, en heeft voor een vooropgestelde taak een meer dan middelmatig boek ingegevenGa naar voetnoot(9). | |
[pagina 123]
| |
Nog niet lang geleden riep ook Marsman als achtergrond voor zijn ‘Zelfportret van J.F.’ de atmosfeer op rond twee ‘ontluisterde wezens die samen nog een aanvaardbaar bestaan vinden’.Ga naar voetnoot(10). Hoewel bij een vergelijk Van Hoogenbemt in zake proza bij Marsman - dien het in zijn verhaal trouwens om den dichterlijken groei van een jongen man, d.i. van zichzelf te doen is - ver achterblijft, vinden wij bij hem niet slechts een psychologische meerwaarde, maar ook geen spoor van onechtheid, hetgeen des te meer voor zijn oorspronkelijkheid pleit. Ware Marsman niet te zeer in den ban van zijn lyrische en zelf-critische complexiteit, zijn ‘bevrijding’ zou die van Van Hoogenbemt overtreffen, edoch, al te zeer vernietigt hij het leven in dit boek door een clinische problematiek (school Th. Mann), door een ontwijken der emoties. De techniek van het romanceeren is geen ijdel woord. Van Hoogenbemt zal in een interview Van de Woestijne indachtig zijn.Ga naar voetnoot(11) Marsman haalt hem, ter eigen verantwoording als in een essay in zijn verhaal binnen.Ga naar voetnoot(12) Teekenend is dit voor de toenemende infiltratie van Van de Woestijne, maar nog meer voor het vakmanschap, waarvan Van Hoogenbemt in hooge mate getuigenis aflegt.
PAUL DE VREE |
|