Vormen. Jaargang 4
(1939-1940)– [tijdschrift] Vormen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
Voor of na den dood? Nieuwe Biographieën van Componisten.Charles-Barzel: Moussorgsky. Ed. Emile-Paul Frères. Paris. 1939. 199 blz. Piet Nuten: Hullebroeck en zijn Beteekenis. De Sikkel. Antwerpen. 1939. 231 blz. Prijs: gen. 35 fr, geb. 48 fr.Geboortedata van bekende persoonlijkheden geven vaak aanleiding tot huldiging en bezinning over hun leven en werk. Meer dan eens komt het dan voor, dat levensbeelden of analysen van een oeuvre, gezien in functie van een nieuwen tijdsgeest, verrassend nieuwe perspectieven openen op figuren welke men volkomen bekend, soms zelfs geclasseerd waande. A fortiori is dit waar voor kunstenaars. Kan men het voor het uitstippelen van hun curriculum vitae niet stellen zonder oorspronkelijke documenten en getuigenissen van tijdgenooten als het gestorvenen betreft, hun werk blijft en kan, ontdaan van de beoordeeling dezer tijdgenooten, door nieuwe interpretatie van menschen behoorend tot een jonger geslacht, een nieuw waardeoordeel - voor dat geslacht - verwerven. Het is nochtans niet van belang ontbloot ook hiervoor de stemmen der tijdgenooten te beluisteren: zij verklaren steeds de ambiance waarin een kunstwerk ontstond en schenken den geest werktuigen om een deel te ontginnen van den neerslag van een tijdsmentaliteit, welke niet die van den onderzoeker is. Tenslotte heeft men er alle belang bij zooveel objectieve gegevens mogelijk over den levensloop te bezitten, omdat deze toch vaak de orientatie van een oeuvre bepaalt. De jongere onderzoeker, rekening houdend met deze gegevens, zal het daarbij in objectieve waardebepaling winnen van den tijdgenoot, omdat hij beter geplaatst is om de nagelaten invloeden te volgen. Het mag daarom noodig heeten, dat boeiende persoonlijkheden nog tijdens hun leven in zoover het mogelijk is ten voete worden uitgeteekend, later kan dan de lijn met des te vaster hand doorgetrokken worden, indien het de moeite loont voor nieuwe generaties. Deze preliminaire overwegingen werden ons ingegeven | |
[pagina 108]
| |
door het toeval dat ongeveer gelijktijdig de hierboven geciteerde werken op onze werktafel bracht. Moussorgsky is honderd jaar geleden geboren (gestorven 1881), Hullebroeck werd verleden jaar zestig jaar oud, en het boek over hem is - naar den inleider Prof. Dr Floris van der Mueren - het besluit van de toenmalige huldiging. Het is er ons natuurlijk niet om te doen op een of andere manier de twee behandelde figuren met elkaar in verband te stellen. Het zou geen zin hebben. We willen enkel aan de hand ervan aantoonen, welk belang het heeft levende kunstenaars reeds uitvoerig te behandelen, omdat het de eenige weg is om later, na hun dood, tot het voor een bepaalde aera volledig, afgerond beeld van hun persoonlijkheid te komen. Een objectieve studie mag het werk van Mw Charles-Barzel niet heeten. Het boek werd ingegeven door een bijzondere vereering voor Moussorgsky, wat op zichzelf eerder stimuleerend moest werken op het penetratievermogen van de schrijfster. Die vereering mocht echter niet zoover gaan, dat de auteur de karakterzwakheden van M. tracht te verdoezelen of goed te praten en daardoor soms op het randje af met zich zelf - aan de hand van de verzamelde objectieve gegevens - in tegenspraak komt. Dat gebeurt in het eerste gedeelte van dit werk (Moussorgsky et son destin), waar ze zich inspant om hem slechts voor te stellen als een zieke, gedreven door Slavisch fatalisme. De argumentatie is niet altijd overtuigend, waar de meest betrouwbare biograaf Fedorov, door schrijfster geciteerd, mededeelde dat M. zich overgaf aan drankmisbruik, waarvoor de schrijfster aan het slot toegevendheid voor den ongelukkige inroept. Op zichzelf lijkt dit alles van minder belang, maar in een objectieve studie dienen in het biografisch gedeelte o.i. slechts de feiten te tellen, niet de bewonderende gevoelens welke men een - zij het dan in aanleg geniale-persoonlijkheid - toedraagt. Dit heele biografisch gedeelte is trouwens rommelig en hortend geschreven, met hervattingen in de chronologie, die het goed begrip der zaak niet bevorderen. Waar de schrijfster zegt alles wat in Frankrijk over M. te vinden is, te hebben gecompulseerd, moet erkend worden dat voor de levensschets het resultaat beneden de inspanning gebleven is, wat ten deele ook hoeft toegeschreven te worden aan sommige onbekend gebleven en niet te achterhalen belang- | |
[pagina 109]
| |
rijke feiten, welke zich in het leven van M. moeten hebben voorgedaan. Zijn sentimenteel leven wordt door legenden omringd en ook hiervan maakt schrijfster uitvoerig melding. Zij gelukt er o.a. daardoor niet in een klaar beeld van M.'s levensbaan te scheppen, omdat haar werk meer weg heeft van de panegyriek, dan van een objectieve studie. Toch bevelen wij dit boek graag ter lezing aan, vooral met het oog op het tweede gedeelte (Moussorgsky et son oeuvre) dat heel wat beter is. Hoewel zij het werk van M. vrij literair ontleedt, worden er toch veel interessante problemen aangesneden, op een wijze welke getuigt van dieper inzicht in den tijd waarin de schrijfster zich met haar onderwerp beweegt. Nochtans, ook hier speelt de algeheele bewondering den auteur parten. Zinnen als: ‘Il la (la vie) veut humaine, avant tout, et libre. N'en déplaise à M. Rimski-Korsakov’ (pg. 101), hooren hier niet thuis. Interessant zijn de beschouwingen, welke de schrijfster wijdt aan het realisme (zooals zij dat noemt) in de muziek, waardoor zij verklaart dat M. zoo weinig beteekenisvolle zuiver instrumentale muziek schreef. M.'s afkeer voor thematische constructie en vormproblemen in 't algemeen maken dit eveneens begrijpelijk voor dien tijd. Wij begrijpen dan ook zeer goed de critiek, - waartegen Mevr. Charles-Barzel àl te subjectief stelling neemt, - in de ‘Menestrel’ van 1 Maart 1896 onder de letters A.P. (door schrijfster geciteerd p. 145) verschenen: ‘Moussorgsky n'est pas un grand musicien. C'est comme on l'a dit de Berlioz, un poète qui se sert d'éléments musicaux. Ses romances ne sont pas écrites. Elles n'ont aucun développement rationnel et elles finissent, la plupart du temps, à peine commencées, et sans que l'on sache pourquoi. Avec cela des idées musicales d'une saveur étrange, d'une poésie souvent exquise et d'un sentiment dramatique d'une étonnante profondeur; de vrais cris de l'âme, d'une intensité parfois tragique et toujours émouvante.’ Er ligt o.i. niets pejoratiefs in, zooals Mw Charles-Barzel meent. Hier stelt zich eenvoudig weer eens het probleem vorm-inhoud, dat wij vorig jaar in verband met de opera in dit tijdschrift belicht hebben.Ga naar voetnoot(*). M. is wel wezenlijk naar | |
[pagina 110]
| |
den geest een soort Russische Wagner, maar minder sterk technicus, minder denker, meer impulsief natuurtalent. Wagner en Moussorgsky zijn geen toevallige verschijnselen in de 19e eeuw. Hoezeer verschillend naar den vorm, toch zijn zij ieder op hun plan loten van een zelfden universeelen tijdsgeest. Moussorgsky is een nationaal romanticus, spijts de realistische motieven in zijn dramatische werken. De kloof Wagner-Moussorgsky is o.i. dus niet zoo fondamenteel als schrijfster meent. Zeker, de specifiek-Wagneriaansche dialectiek ontbreekt bij M., maar beiden hebben in hun opera's het zwaartepunt verlegd naar het drama, naar den te volgen tekst, en dàt is het essentieele punt dat hen naar den geest althans vereenigt. Dat de eene voor de muziek het zwaartepunt legt in het orkest, de andere bij de zangers (koor) is daaraan o.i. ondergeschikt. Het oeuvre van M. werd beïnvloed door Berlioz-Liszt langs den eenen kant, langs den anderen kant vnl. door Glinka en Balakirev, maar vooral door Dargomyjsky, welke de voortrekker is van de opvatting van de opera, zooals M. ze in Boris zou scheppen. De oorspronkelijkheid van deze opvatting welke in de lijn lag van de romantiek, dient dus bij dezen componist gezocht, en hierop mocht wel meer den nadruk gelegd worden. Op zijn beurt is M. tevens door zijn techniek een voorlooper geweest van de impressionisten, zooals de schrijfster o.i. zeer terecht onderlijnt (pg. 143). Dat verklaart overigens ten deele, waarom juist in Frankrijk de belangstelling voor Moussorgsky zoo groot is. Een Russisch operagezelschap in Frankrijk jaren werkzaam, heeft daaraan zeker meegeholpen. Maar van grooter gewicht hiervoor is het feit, dat de Franschen nog meer in den ban zijn van het muzikaal impressionisme, dan gelijk welk ander volk. En het was Debussy, die zich op Moussorgsky beriep, in zijn strijd tegen het formalisme. Het spontane in de orkesteffecten van Moussorgsky tegenover de berekende leidsmotieven van Wagner hebben het ook hem mogelijk gemaakt beide componisten tegen elkaar uit te spelen. Mw. Charles-Barzel is dus in goed gezelschap. Dat belet niet, dat een algemeen op den voorgrond tredende neiging naar meer evenwicht tusschen vorm en inhoud fataal een andere appreciatie dan die van de schrijfster ten opzichte van M.'s werk te voorschijn roepen zal. | |
[pagina 111]
| |
Het tweede werk, dat van Nuten, geldt dus een tijdgenoot. Voor zijn biografie heeft schrijver daarom over zéér uitgebreid materiaal kunnen beschikken, waarmee hij o.i. soms wel wat al te kwistig is omgesprongen. ‘In der Beschränkung zeigt sich der Meister’, zegt ergens Goethe. De mede te deelen details moeten ook in zulk uitgebreid werk boven het privaat belang uitgaan. We betwijfelen het daarom of het bvb. noodzakelijk was een twintigtal bladzijden te vullen met data en namen van localiteiten (-tjes), waar Hullebroeck ooit voordrachten hield (betreffende tien onderwerpen in 't geheel), om een beeld te geven van diens waarlijk verrassende activiteit. Overigens is Nuten's werk groot van opzet en klaar van indeeling. Het omvat na een woord vooraf van Prof. Dr Floris van der Mueren de volgende hoofdstukken: I Levensbeschrijving; II Hullebroeck's arbeidsveld gedurende de periode 1914-1918; III Het gulden tijdperk der Vlaamsche liederavonden. De kunstreizen naar Zuid-Afrika en Noord-Amerika; IV De leeraar; V Hullebroeck's levenswerk: Navea; VI De volkshulde aan den kunstenaar; VII Hullebroeck: intrede in zijn liedkunst; VIII De scheppende kunstenaar en zijn beteekenis voor het Vlaamsche zangspel; IX Werken; X Chronologisch overzicht der ‘voornaamste’ kunstconcerten uit de geschiedenis van Hullebroeck's A Cappella-Koor; XI Chronologisch overzicht der ‘voornaamste’ voordrachten en liederavonden uit Hullebroeck's prediktocht voor het Vlaamsche lied. Ook dit werk is o.i. niet objectief genoeg om, ondanks zijn volledigheid, geheel te voldoen. De genegenheid voor het onderwerp, de gehechtheid aan nationale waarden mogen, voor een wetenschappelijk opgevat werk als dit, den zin voor verhouding niet vertroebelen, wat daarom hart en ziel niet dient uit te sluiten. Het is juist hier zoo spijtig, dit gebrek aan objectieve zakelijkheid, omdat zelden bij ons van een kunstenaar een zoo omvangrijk levensbeeld werd geteekend. Ook Hullebroeck kan trouwens de panegyriek missen. Zijn werk en het eenvoudig verslag van zijn activiteit spreken voor zichzelf. De auteur kiest zijn details om in den huldetoon te blijven en verwaarloost er andere, bewust, om hiervan niet te moeten afwijken. Het is o.i. bvb. verkeerd eenerzijds zoo overvloedige en vaak voor den lezer onbelangrijke details te geven en | |
[pagina 112]
| |
anderzijds een belangrijke periode van H.'s - en Vlaanderens leven, nl. dit van zijn ‘staatsgevaarlijkheid’ vrijwel in dit opzicht onbelicht te laten. Overigens staat H. hier ten voeten uit geteekend en langs alle facetten belicht: als componist, zanger, musicoloog, pedagoog en niet het minst als organisator. Het werk is, mits hoogerstaande restrictie, voor het biografisch gedeelte althans van een haast voorbeeldige volledigheid. Verder worden in het boek de beteekenis van het volkslied en van het Hullebroeck-lied in 't bijzonder goed aangegeven, hoewel schrijver soms in herhaling vervalt. Tevens laat de auteur zich ook hier door zijn enthousiasme te ver slepen, waar hij schrijft (pg. 134): ‘Denken wij terug aan den tijd toen Vlaanderen oversopt werd met flauwiteiten en nietigheden van vreemden bodem, met zwijmeldronken tingeltangeldeuntjes en pornographische voortbrengselen! Dàt alles is door Hullebroeck uit het land gebezemd, om plaats te maken voor een door en door gezond opgevat lied, artistiek-gaaf, edel en voornaam.’ Zoover zijn we helaas nog niet, al zijn de verdiensten van Hullebroeck op dit gebied wel zeer groot. We kunnen het minder eens zijn betreffende zijn waarde voor het Vlaamsche zangspel. Hullebroeck is niet op ieder gebied de Messias geweest. Er waren goede Vlaamsche zangspelen vóór Hullebroeck en als leidende factor voor het hernomen initiatief mag bvb. wijlen Ernest Kindermans, de volkstheaterdirecteur, meer in de bloemetjes gezet, omdat hij wel zeer stimuleerend in dien zin heeft gewerkt. Om te bewijzen dat Vlaanderen een eigen muzikaal schouwburgrepertorium rijk is, geeft Nuten op pg. 142-143 een overzicht, dat spijtig genoeg zeer verward en daardoor misleidend is. Alle genres zijn er kriskras in opgenomen: begeleidende tooneelmuziek, muziekdrama's, opera's, zangspelen en operetten. (Detailcritiek: Veremans schreef: Het Mirakel. Een opera rond dezelfde stof heet Beatrijs, maar ze is van den Pool Liliën. Bij Veremans mocht nog de vorig jaar gecreëerde opera Anna-Marie vermeld worden). Meer orde en een critisch overwegen van het gebodene zou ook hier den zin voor verhouding niet vertroebeld hebben. Ons nationaal, voor leven vatbaar repertoire, is niet zóó uitgebreid als schrijver het zich wel voorstelt. Het volstaat in de stad van | |
[pagina 113]
| |
de Vlaamsche Opera te wonen en de geschiedenis dier instelling met toewijding te volgen, om daarvan overtuigd te zijn. Wat nu de operette betreft: hier spreekt de auteur soms zichzelf tegen. Eenerzijds schrijft hij bvb. (pg. 145): ‘In de Hullebroeck-operette zijn de figuren geen poppen, doch ze worden naar het leven geteekend! De Vlaming heeft steeds van realistische opgave gehouden.’ Hoe is dat nu samen te rijmen met zijn eigen schuchtere en o.i. gegronde critiek op het libretto van ‘Sepp'l’ (pg. 158)! Ook zouden wij niet bij het operettenlijstje op pg. 150-151 durven onderschrijven wat de auteur o.i. klakkeloos beweert, nl.: ‘(zij) worden gespeeld in alle centra, ja zelfs tot in de kleinste dorpen van Vlaanderen, en genieten er een onverzwakten bijval.’ (pg. 150). Wij zijn het met Goethe en den schrijver eens, dat er geen minderwaardige genres zijn, wel minderwaardige werken. En hoewel we het persoonlijk niet zoo met de operette ophebben, toch kunnen we lijden dat de Hullebroeck-operette hier ontleed wordt met een ernst welke zelden aan onze beste kunstwerken in de groote genres te beurt viel. Vooral zouden we er niet de conclusie willen uit trekken, dat juist daarom voor het werk van H. meer bescheidenheid in den omvang geboden was. Integendeel, we hopen maar, dat het boek van Nuten, waarvoor de detailcritiek onze waardeering niet vermag weg te nemen, voor hemzelf en anderen een spoorslag moge zijn om ook aan andere bouwers van onze cultuur, levend of overleden, met evenveel ernst en naar verhouding, omvangrijke studies te wijden. In het aldus opgebouwde cultuurbeeld zou het werk van Hullebroeck dan geleidelijk zijn juiste plaats aangeduid krijgen. Zooals ons muzikaal patrimonium thans geïnventariseerd is, lijkt dit boek buiten verhouding en schept het valsche dimensies voor niet ingewijden.
Men zal thans, aan de hand van de besprekingen en de aangehaalde tekortkomingen in beide werken, beter vatten waarom wij de wenschelijkheid onderlijnden reeds tijdens het leven van interessante persoonlijkheden de biographische gegevens, en de atmosfeer van hun tijd vast te leggen. Het gemis aan kennis over sommige feiten uit zijn leven, maakte het volledig begrijpen van M.'s individualiteit onmogelijk, | |
[pagina 114]
| |
terwijl anderzijds zeer goed de invloed van zijn werk en de beteekenis ervan tot op dezen dag werd nagegaan. Het beeld ware wél voor ons volledig geweest, hadde men Moussorgsky tijdens zijn leven zoo minutieus kunnen konterfeiten als thans voor Hullebroeck gebeurd is. Het werk over dezen laatste nu is noodzakelijk onvolledig in omgekeerden zin: klaar voor wat de biographie betreft, trekt het wellicht hier en daar verkeerde conclusies bij de waardebepaling, wat inhaerent is aan werk over tijdgenooten. Daarover zal men later beslissen en voor de volgende generatiën - ieder geslacht telkens naar zijn eigen inzicht - het beeld volledigen en afronden. Beide soorten werk hebben dus wel evenveel belang: zij vullen elkaar aan. Wij zijn het dan ook volkomen eens met Prof. Dr Floris van der Mueren, waar hij in de inleiding tot Nuten's werk eveneens pleit voor het behandelen van levende kunstenaars. Wij zouden er nochtans willen bijvoegen voor Vlaanderen: dat men echter daarnaast toch maar de dooden niet vergete, om nog te redden wat te redden valt. Het is eigenlijk beschamend dat, hoewel er reeds heel wat bouwstoffen door meerdere knappe studies aangevoerd zijn, hét standaardwerk over onzen Peter Benoit nog moet geschreven worden...
Frans SMEKENS |
|