Vormen. Jaargang 4(1939-1940)– [tijdschrift] Vormen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 106] [p. 106] Blauwbaard's laatste herfst Waarom vond hij nu, dees groeienden morgen, na 't zevenmaal veranderend verschijnen, dat immerkeerende dat den luister der vormen aan stukken reet en de pijn feller deed schrijnen? De zeven vrouwen die hij als tooverfeeën tot nieuwe droompaleizen binnenleidde en als zijn uitverkoren gasten bij hun blanke handen zelf voerde in zijn bloeiende landen en tuinen, die de prinses verbeidden om als de schepping heel en vol te zijn; hadden in de begoocheling hunner korte aanwezigheid zijn hart gepaaid, gescherpt de grijze ledigheid. En dat hij juist nu, in dees herfstmorgen weer de valsche oplossing vinden moest van 't vraagstuk dat in duizend vormen onveranderlijk de zelfde kern droeg. Juist dees moeilijk jaargetijde als de lanen breed en open worden en de vrouwen sarrend trotseeren zijn drieste schouwen en zijn warm bloed bronst lijk de blaren Zag hij niet de amazone met wiegende borsten door de dreven van het woud als 't verlangen zelf tusschen het goud der stil koperende bosschen slieren? En langs d'avondlijke terrassen vlamde zijn heimwee wijder uit aan den reinen stijl der overeengeslagen beenen die in lust zijn leed verlamden. In Blauwbaards land worden de druiven rond en zwaar, maar verlaten zijn de gaarden Zijn stap klinkt hol naast leege haarden Zijn droeve blik ziet door het raam de boomen ruiven. JAAK GOMMERS Vorige Volgende