Vormen. Jaargang 4(1939-1940)– [tijdschrift] Vormen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 103] [p. 103] Gestalten I. O zij wier lichaam een vlam is, zoodat verbranden moet hij die dit lichaam nadert. En de man, jaren nadien nog dooven moet in zijne oogen de gensters van dezen brand, wanneer hij eenzaam de wilde nachten bedenkt met deze doorleefd en zijne handen zoeken gaan opnieuw naar elke herinnering aan zulke gave pijn. Maar er zijn er die zoo eenzaam in hun schoonheid zijn dat elke fluistering rond hen een stilte groeien doet die hén doet bidden die in wankelmoed en immer-groeiende aarzeling hun leven hunkerend richten willen naar de kalme schoonheid van deze wier lichaam als een stille vlam is die inwendig opbrandt in een heiligen gloed, voor God misschien of voor zich zelve alleen. Zacht gloeiend. Zij zijn zoo wit en rein en zoo verlaten soms dat hunne aangezichten zijn een eeuwig-durende zoen die zij zich zelve geven. En hun leven brandt in een eenzaam zelf beminnen tot zacht-dovende asch. Maar zij zijn schoon. Maar ieder naderend begeeren wordt een zeker keeren naar de stilte en naar de eenzelvige geslotenheid van veel te mooie bloemen die alle pracht slechts voor zich zelve weten, zoo ze eenzaam zijn. En zij, die hare hoofden dragen op schouders van teederheid en wier albasten schoonheid uitvloeit in één lijn van hoofd tot voet, maar wier hart te stil toch is om alle weelde van dit lichaam sterk te dragen, schreien in een Lente of een Herfst verlaten soms en in een niet begrijpen, want ook zij begeeren de vele nachten van ondragelijk geluk dat zwijgen doet [steeds voor immer de verlangens van het vleesch dat hun voortaan zou worden tot een kleed dat veler waan en koudheid en verlangens zal omvangen met een warmen gloed van vreugden-harmoniën tusschen geest en bloed... Zij wachten gansch hun leven echter om zich zoo te geven. Want zij weten niet dat in het land dat zij bewonen slechts dichters en slechts enkele kinderen wonen die hunne armoe dragen willen of die spelen met den wind of met de hunkering naar wat toch nooit voor hen zal in in eenzaamheid, of met hun zachten waan... [vervulling gaan, J.L. DE BELDER. Vorige Volgende