toestanden. Dit is niet het geval met Bruning's jongste werk. We zouden het liever heeten: een modern spel van gewetensonderzoek. De dagbladdirecteur Frans Frederik Müller ligt voor zijn laatste anker. Gedurende zijn leven hield men hem voor den voorbeeldigen kristen, den beschermer van dit en dat, enz... Schijnheiligheid was het echter, en nu zijn laatste uur gekomen is, wordt zijn geweten wakker, en beleeft hij, in een felle verbeelding, de behandeling, die hem hierboven vóór God-den-Vader, te wachten staat. Tevergeefs doet hij beroep op Zijn consideratie, op Zijn charitas. De vonnissen zijn geveld vóór men er aankomt! Ongenadig worden de drijfveeren van zijn berekende daden opgediept, en, over het geval Müller heen, wordt de staf gebroken over de misdadige schijnheiligheid van ‘die goede, humane Hollanders’, wier fort het is ‘niet het kwade te doen (daar zitten zekere consequenties aan vast waarvoor u nooit den moed zou hebben), maar het goede tegen te houden, tegen te werken, en dit klein, sluw, berekend, schijnheilig’. Maar ook voor zijn ontwakend geweten wil Müller nog huichelen, zijn gedragingen rechtvaardigen. Het kan niet baten, want nog dieper dringt de vlijm in zijn vermolmd christendom. Na een vernietigende critiek volgt Bruning's positieve stelling, door Petrus verkondigd. Müller is nu werkelijk gestorven en verschijnt voor de hemelpoort, en verneemt welke de werkelijkheid van God is: een leven naar het reine inzicht van het kind, de werkelijkheid van het berouw, en het liefhebben van den smaad om God.
Bruning schreef dit spel met dezelfde combativiteit, die we uit zijn polemieken en essays kennen. Kort en stekelig is soms de dialoog, en dan tooneelmatig verantwoord, maar af en toe wordt de toon didactisch en schaadt de dramatische gang. Tooneeltechnisch is het noch groot noch nieuw, al doet het beproefde middeltje der twee plans, met op het eerste plan de twee knechten, die voor de situeering in de alledaagsche werkelijkheid zorgen, het ook hier zeer goed.
En om te besluiten: moeten we 't op de rekening van Brunings supreme minachting voor de theologie schrijven, dat hij weinig voor zóó overbodig houdt als de genade?
Fern. BEKAERT.