Vormen. Jaargang 4
(1939-1940)– [tijdschrift] Vormen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMenno ter Braak, het geestelijk ‘Vaderland’ van HollandGa naar voetnoot(1)1.Ik weet dat ik voor vrienden schrijf, die mijn woorden voelen als een lichamelijk contact en mijn zinnen als een ontmoeting, een teeken van verwantschap. Omstreeks den tijd dat de pas volwassen Gijsen zijn verzuchting slaakte: ‘Geef mij een vaderland om te beminnen’, zochten ook in Holland een aantal jonge menschen naar een hechter grond, zij deze laatste zonder tellurische | |
[pagina 81]
| |
bijsmaak bedoeld. Voor de katholieken en de protestanten onder deze jongeren was die strijd tamelijk vlug uitgevochten: verzekerd langs de zijde van hun wereldbeschouwing, gooiden zij zich met hun volle gewicht of op de poëzie of op de geloofsverdediging. Het werden wij-poëten, pure aestheten, en apologeten. Daarnaast evolueerde een handvol non-conformisten, d.w.z. individualisten en vrijzinnigen, wier aanvallen op de wij-groep en aanvallen op elkander onderling hen tot een ik-groep zouden drijven, als dit geen contradictio in terminis is, zoodra zij zelf in iets voor hen allen ‘grosso modo aannemelijks’ zouden kunnen ‘gelooven’. Tusschen beide kampen stond (en staat nog) Hendrik Marsman. Van in den aanvang bevriend met Gerard Bruning, Vermeulen en Engelman, is zijn standpunt in zake poëzie zoo gebiologeerd door zich zelf, dat hij juist in de ‘biologie van den geest’ een verwantschap ook met Ter Braak, du Perron, Slauerhoff en Vestdijk ontdekte. Ook hij wist iets af van het ‘all the numerous people who live inside my skin’ van Huxley, waaraan Ter Braak zich mettertijd meer en meer overgaf. Marsman, als individualist en vitalist, als dichter en intelligentie (en niet minder als ‘leider’) moest zich eenmaal naar Ter Braak toe bewegen, een concessie misschienGa naar voetnoot(2), om zich tenslotte met hem te meten. Hun confrontatie zie ik dan ook niet zooals Van Heugten als ‘de leeuw en de tijger samen op de thee’. Het is vóór alles de dichter Marsman die den ‘dichterlijken avonturier’Ga naar voetnoot(3) is gevolgd om te weten wat hem deze waaghalzerij waard is. Hoewel ontegenzeggelijk Marsman niet meer deze van ‘Paradise Regained’ gebleven is, en voornamelijk niet ontsnapt is aan den invloed van de ‘kerels van formaat die zich kranig uitdrukken in behoorlijk Nederlandsch’ of van de ‘persoonlijkheden die het land hebben aan het dominees-proza of aan het gevleugelde woord’, (met T.B. ook du Perron en Vestdijk), tóch is Ter Braak niet zijn geestelijk vaderland geheel. Het onderscheid tusschen beiden ligt in de hierboven reeds aangehaalde tegenstelling ‘dichter en dichterlijke avonturier’. Er zijn er nog andere die wij naderhand zullen aanstippen. Maar Marsman's studie over den journalist van ‘Het Vaderland’, de bekentenis van Dr. Max B. Teipe en Johan Van de Woude dat bij hen het gevoel van verwantschap met den Reinaert uit Eibergen bij het lezen van diens schriften groeideGa naar voetnoot(4), de vorm van zelfherkening, dien E. du Perron en A.C. Willink in een werk als ‘Het Carnaval der Burgers’ vonden, het duel voor ‘Het Christendom’Ga naar voetnoot(5) tusschen A. Van Duinkerken en den schrijver van ‘Oude en Nieuwe Christenen’ wijzen er duidelijk op, dat er niet alleen een vriend of een vijand met Ter Braak méér is, maar dat er een geestelijk bolwerk is ontstaan, waarin enkelen veiligheid en verdediging zoeken tegen de geloovige christenen en het compromis, en waartegen anderen stormloopen uit grond van geloofsijver of van politieke partijzucht. Ter Braak is inderdaad het brandpunt van de geestelijke belangstellingen in Holland geworden, omdat hij raad weet voor de libertijnsche stroomingen en voor, wat ten slotte de weegschaal doet doorslaan, de houding van den intellectueel tegenover den politicus, of voor den politicus in den intellectueel. Het volstaat om van onze onbuigzame individualisten de voorvadertafel op te stellen om de instemming met Ter Braak te begrijpen. Via Multatuli en Nietzsche's voorgangers, waaronder in de eerste plaats Stendhal en de Fransche | |
[pagina 82]
| |
moralisten hebben het eerst du Perron en Ter Braak elkander als vrienden kunnen begroeten. De brug was voor den eerste geslagen wanneer Ter Braak eindelijk den dominee en den pastoor voor goed aan de deur smeet. Vanaf dat oogenblik konden zij op een nieuwe lei beginnenGa naar voetnoot(6). De invloed van du Perron op Ter Braak heeft Marsman in zijn studie zeer goed gezien. Het valt echter af te wachten of Ter Braak du Perron heeft ingesliktGa naar voetnoot(7). Op het gebied van de literatuur is T.B. voor mij een ‘dubbelganger’ van du P.; op het gebied van de sociologie stelt zich voor du P. het vraagstuk van Oude en Nieuwe Christenen niet. Daarbij komt dat du P. meer Stendhal aankleeft, T.B. meer Nietzsche, terwijl naar den stijl te oordeelen du P. het in de consequentie haalt. Waardoor ik bedoel dat du P. gecompliceerder is dan Marsman meent. Maar passons. Het is het noodlot van Ter Braak dat hij den burger in den dichter doodeenvoudig niet kan verdragen, dat hij den halven kant van zich zelf, zijn tweede gezicht, van de hypocrisie moest losmaken. Meer dan wij denken is hij daardoor een dadaïst, die voet bij stek hield. ‘Abolition de la logique, danse des impuissants de la création; abolition du futur’. Hier kunnen wij den verwoeden polemist, den kerel met de paradox als dogmaGa naar voetnoot(8), den man zonder enthusiasmen, met den afschuw voor alle hiernamaals-illusies en profeties reeds onderbrengenGa naar voetnoot(9). Denken wij aan den chaos, waarin hij jaren lang toefde nà het doormaken der burgerlijk-schoolsche cultuur (Politicus zonder Partij). Denken wij aan zijn mislukte contactname met de intellectueelen en de kunstenaars (P.z.P.), aan zijn langzaam, maar onverbiddelijk opslaan van argumenten gevonden bij verwanten of bij die ‘als voor hem geschreven hebben’, zooals Nietzsche. Dit alles komt neer op een crisis van geest en geloofGa naar voetnoot(10), die een du Perron, noch een Marsman hebben gekend, en die Ter Braak doet terechtkomen in de sociologische literatuur. Maar waar hij zich onverzoenlijk verbeten verhief tegen den burger, tegen de versteening en de aderverkalking, tegen de verwatenheid der artisten en de esthetische bleekzucht móest du Perron, de giftige Indischman, doordrongen van intenser literatuur, zich van minder metaphysische, maar van menschelijker normen bewust, hem bijstaan en hem verder helpen, om hem na den strijd (Forum) ‘tegen diverse vormen van humbug, van gangbare valsche munt en van stelselmatig opgeblazen waarden in leven en kunst, in etika en estetika, meer bepaald in het hedendaagsche Nederland’Ga naar voetnoot(11) zijn aanval tegen de half-zachtheid, tegen de menschelijke onzindelijkheid over heel de lijn te doen doorzetten. De felheid waarmee hij dit gedaan heeft, kón een Marsman niet onverschillig laten. Waar deze reeds vroeger in du Perron ‘den gepassioneerde’Ga naar voetnoot(12) erkende, of de norm vond, die ‘onderzoekt of een mensch den moed heeft zichzelf te doorgronden tot op zijn kern (13), zoo dreef hem ook Ter Braak's polemiek tot de erkenning van ‘de negatieve formule voor een positiviteit, een vitalistische norm’Ga naar voetnoot(14). Marsman's levensbegrip, zegt Dr. Bartling ergens ongeveer als volgt, is dan ook geen metaphysische levensstroom, doch eenvoudig de beleving van het menschelijk ervaarbare, de innerlijke | |
[pagina 83]
| |
wereld der driften, instincten, impulsen, verlangens en verwachtingen, zoowel als de uiterlijke wereld der zintuigen en die der cultuur met zijn ideologieën, normen, idealen en teleurstellingen. Wat de lichamelijk-geestelijke mens in de hem omringende wereld ondervindend, handelend en overdenkend beleeft. ‘Ik geloof, schreef Marsman in 1934, dat Ter Braak het aan zichzelf en aan ons, de menschen met wie hij ondanks alle verschillen in allerlei dingen verwantschap bezit, verplicht is zich uit te spreken en duidelijk te zeggen waar hij staatGa naar voetnoot(15).’ Ongetwijfeld ontsnapt in de toekomst niemand nog aan Ter Braak, niet om reden van zijn integraliteit, maar omdat hij zich esthetisch meer dan wie ook verantwoordt, gezien zijn virtuozelijken essay-stijl. En elkeen vindt op tijd en stond zijn overeenkomst met Ter Braak's psyche. De cultiveering der intensiteit, van het meditatieve moment, van den heroïschen mensch, van de woordkunst, van de animale kracht, het zijn voor Marsman, van wien wij zijn ‘Penthesileia’ (Kleist) niet mogen vergeten, waarborgen genoeg om Ter Braak niet dood te zwijgen of te verguizen, ondanks zijn vatbaarheid voor scherpe critiek en even onverzoenlijk verzet. | |
2.Marsman voelt bij de studie van Ter Braak niets voor een exegese noch voor een commentaarGa naar voetnoot(16), evenmin voor systematische detailcritiekGa naar voetnoot(17). Dat is een aanvaardbaar standpunt in zake polemiek. Want waar tegenspraak opduikt steekt de smaak van deze gauw tegen. Zoo bvb. houdt ons Ter Braak in zijn ‘Politicus zonder Partij’ dit voor: ‘Voor velen, inderdaad, is de geest langzamerhand een ziekte geworden, waarin men zich terugtrekt, als men met het lichaam niet meer toe kan; in dit geval bedient men zich van den geest als reddingsboei’Ga naar voetnoot(18). Geïnterpreteerd, vindt men hier een verrechtvaardiging voor de recente auto-da-fe's en concentratiekampen. Hetgeen Ter Braak blijkbaar niet bedoelt. Ondanks het aanvaardbare standpunt van Marsman zijn de volgende woorden van de H. Teresa van Avila niet zonder grond: ‘Il ne faut point aujourd'hui qu'on voie des imperfections en ceux qui doivent enseigner les autres’Ga naar voetnoot(19). | |
3.Wij kunnen ons gerust neerleggen bij den lof en de critiek die Max B. Teipe, Johan Van der Woude, Van Duinkerken en Marsman op het gezamenlijke werk van Ter Braak uitspraken en in het bijzonder op ‘Van Oude en Nieuwe Christenen’ door de laatste twee à fond behandeld. Alleen, waar Marsman het ressentiment voor het Christendom met de hiernamaals-illusie (via Nietzsche) schijnt te aanvaarden, meen ik dat de ‘hiernamaals-illusie van een betere wereld’, als gevolg van het ressentiment tegen de sociale ongelijkheid of tegen de misstanden in het Christendom, niet gelijk is te stellen met de ‘hiernamaals-illusie van de gelijkheid van allen voor den dood’. Het is echter een feit dat het ressentiment bestaat en niemand zal Ter Braak de verdienste kunnen ontkennen dat hij de maatschappelijke toestanden, de sociale theorieën, de politieke nieuwlichters e.d. een kleedje past dat hen niet verheugen kan. Maar het is evenmin onwedersprekelijk dat een te zwak dionysisch element Ter Braak niet toelaat buiten verwantschap mee te voelen en dat in zake literatuur en poëzie vooral de vernuftige kuddeslachter een ‘vrij duidelijk ressentiment’ zelf niet beheerschtGa naar voetnoot(20). Dit is wellicht ook de reden waarom Marsman telkens de minder beperkte figuren van Nietzsche (en Stendhal) achter Ter Braak opstelt. ‘Ook bij | |
[pagina 84]
| |
Nietzsche's analyse van het Christendom en de europeesche cultuur speelt het ressentiment een beslissende rol; ook hij bracht met de hartstocht van den polemist, die iets bewijzen en vernietigen wil, alle phenomenen die hij bestreed tot enkele motieven terug; ook hij herleidde later het geheele leven tot die eene Wille zur Macht - maar tegelijk bleef in hem, zoowel theoretisch als practisch, het besef werkzaam, dat men alleen iets van het leven in zijn samengesteldheid begrijpt, als men voortdurend doordrongen blijft van het gevoel voor zijn gecompliceerde veelstemmigheid’ (p. 79). Maar als we even doorredeneeren, zooals het ons du Perron steeds aanraadt, dan vindt de geheele polemiek, waar ze voor ons, kunstenaars, het meest belang heeft, de minste wrijvingen rond den onvervangbaren Stendhal. De begrippen ‘honnête homme’ (Pascal) en ‘menschelijke waardigheid’, die vóór alles nog ethischen inhoud hebben, brengt deze onder in zijn aforisme: ‘La vertu, c'est d'augmenter le bonheur des hommes, et le vice d'augmenter leur malheur’. ‘L'énergie que glorifie Stendhal unit la passion et l'intelligence dans un ardent foyer où brulent toutes les fureurs sombres des sens et du coeur et que surmontent les lueurs de la froide intelligence. Le bonheur est là, et comme il médite de ‘grandes choses’ il ne peut pas être égoïste’, schrijft Charles AndlerGa naar voetnoot(21). Ter Braak, die nochtans oordeelt met zijn gevoel, mist echter iets van de Stendhaliaansche ‘tendresse’. Zijn ressentiment tegen de hiernamaals-illusie getrouw, vermijdt Ter Braak in zijn ‘Van Oude en Nieuwe Christenen’ zich te engageeren tegenover de toekomst. ‘Het Christendom is in vervulling gegaan’, zegt hij, ‘maar het heeft nog één taak gelaten aan de laatste christenen, waarvan de eerste zeker niet gedroomd hebben: de beheersching van het ressentiment, door het als ressentiment te denken en het als ressentiment te behandelen. Een nieuwe elite is mogelijk, die de tegenstelling tusschen onze kunstmatige quasi-elites, die van den ‘geest’ en die van de ‘macht’, opheft, doordat zij, in de gedachte en in de daad het ressentiment weet te bepalen als het gevaar, maar ook als de motor. Over zulk een elite mag men geen voorspellingen doen, want voorspellingen geven vorm; wij hebben voorshands genoeg aan ons eigen opportunisme’Ga naar voetnoot(22). Marsman antwoordt daarop: ‘Tegenover den man die zich afvraagt of het niet mogelijk is’ met alle geestdrift van een practisch gesteld opportunisme deel te hebben aan datgene wat men nuchter ‘verbetering der bestaande toestanden kan noemen’, moet men er op wijzen, dat dit streven onmiddellijk een stuurloos en onvruchtbaar schipperen wordt, indien hij niet uitgaat van een essentieel beeld van den mensch dat zijn handelen ook op dit terrein richt’Ga naar voetnoot(23). Ter Braak riposteert daarop met een nieuw essay over ‘De nieuwe elite’Ga naar voetnoot(24), waarin hij aantoont ‘dat juist dit schipperen een essentieele functie zal zijn van een toekomstige elite in Europa’. Nog altijd houdt hij het bij zijn verafschuwing van de ‘oude, verstarde elitepretenties’ en van ‘de voorbarige vormgevingen aan de toekomst, die men bij zooveel cultuurprofeten kan aantreffen, omdat zij het niet nalaten kunnen hun confuse en gemelangeerde sentimenten in geruststellende, zoo mogelijk daverende woorden om te zetten’ (p. 24)Ga naar voetnoot(25). Ter Braak stippelt overzichtelijk zijn standpunt opnieuw uit. Hij aanvaardt een elite (toekomstige?, en waartoe behoort hij nù?) op democratischen grondslag, maar niet met het oog op den vooruitgang, wel met den ‘blik achter- | |
[pagina 85]
| |
waarts op het oude humanisme en de oude democratie’. Zijn tactiek blijft het strijden met taalmiddelen, m.a.w. het doen ingang vinden van andere begrippen. Handelen? Voorloopig schipperen, een typisch nationale werkzaamheid. Hier valt mij een zet van du Perron te binnen tegen H.D. Lawrence: ‘zooals bij sommige hollandse schrijvers, is het bovenal zijn ongeluk dat hij niet ontkomen kan aan het vaderland’Ga naar voetnoot(26). Het is werkelijk alles paradoxaal. Laten wij dan de toekomst (waarom dit woord niet uitroeien?) uitmaken wie, Ter Braag of Marsman [onze walging ten spijt...: vulgarisatie, massavertoon, hysterie, moeten (wij) aanvaardenGa naar voetnoot(27)] gelijk haalt. Ik houd het
Paul DE VREE. |
|