Vormen. Jaargang 4
(1939-1940)– [tijdschrift] Vormen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Kleine tribune
| |
[pagina 26]
| |
heer Greshoff toelaat te constateeren. Zijn twijfelzucht neemt de allures aan van een pedant systeem, omdat zijn eigen onzekerheden onder zijn pen de ronkende zelfgenoegzaamheid krijgen van zoogezegd strikt persoonlijke, doch door hun onverdraagzamen monopoliumtoon, niettemin even onuitstaanbare stelligheden. En toch is Jan Greshoff een voortreffelijk, zelfs een beminnelijk kroniekschrijver. Wie zijn boutades aanvaardt voor wat ze zijn, los van hun onmiddellijke aanleiding, steeds indachtig dat hier een mengsel wordt geboden van ernst en luim, van waarheid en overdrijving, kan er zich kostelijk bij amuseeren en er toch altijd een beetje zijn voordeel mee doen. Maar men moet zich vooral wachten in Greshoff een criticus te zoeken, wil men niet de hachelijke positie deelen van die Charlie Chaplin-maniakken, die twee uren schaterlachen, en achteraf dezen komiek tot den grootsten tragicus promoveeren, die in alle tijden onzen aardbol heeft bewandeld. Zooals trouwens ieder ander auteur moet men Greshoff aanvaarden zooals hij in essentie is. Zijn primaire explosies van schuimbekkende, doch edele verontwaardiging tegen alles wat de vrije kunst belaagt, zijn zeer waardeerbaar en pittige krantenlectuur. Het is pas in boekvorm dat men op den duur de vervelende nutteloosheid van dit zuiver negatief proza gaat inzien. Wàt Greshoff bezielt om die journalistieke oprispingen te bundelen, gaat ons niet aan; we kunnen enkel vaststellen dat de meeste beter in hun krantenkolommen waren vergeeld. Maar het zou wel eens kunnen zijn, dat de heer Greshoff, in tegenstelling met de algemeen gangbare meening, zichzelf en teveel van zijn geschrijf, wat àl te ernstig opneemt. Niettemin blijft ‘Rebuten’, - spijts het katastrofale epistel aan den Zuiderbroeder, waarin dan nog, alle modaliteiten in acht genomen, een ernstige kern het overwegen waard blijft -, een kostelijk boek, althans voor iemand met zin voor humor, omdat hier een bepaalde geestesgesteldheid, een levenshouding zich in een zelfstandigen, eigenmachtig leefbaren vorm heeft verwezenlijkt. Greshoff kent alleen consequentie in het ongerijmde. Zoo is zijn geestigheid het resultaat van een komi-ernstig doordenken op verstandelijke invallen, die momenteel of accidenteel, op zich zelf volstrekt niet zoo dwaas zijn, doch bij systematischen uitbouw aanleiding geven tot groteske verhoudingen. Nogmaals, de formule is betrekkelijk goedkoop, doch in onze literatuur is het genre iets aparts, dat we uit hoofde van onzen Germaanschen, zwaar-op-de-handschen ernst niet zonder meer hoeven te verwerpen, zonder er daarom essentieelere waarden voor prijs te geven. Het komt er enkel op aan, dezen uitdrukkingsvorm tot zijn werkelijke waarde voor het leven van den geest terug te wijzen. Wanneer een professioneele boutade-schrijver zich echter periodisch tegenspreekt, zou hij er zich minder pijnlijk hoeven over te verwonderen, dat men hem niet meer ernstig opneemt, en is het van zijnentwege minstens ongepast, zich daarover te beklagen. Of is ook dit beklag alleen maar lucht? In ieder geval betitelde de heer Greshoff zijn jongste journalistiek jaarboek ‘IN ALLE ERNST’, wat er misschien op wijst dat hij voor eenmaal althans de inferieure geestesgave van den ernst schijnt op prijs te stellen. Ik zeg ‘misschien’ en ‘schijnt’, omdat zelfs een titel als deze onmiskenbaar een misprijzend spottende intonatie verraadt. ‘IN ALLE ERNST’ is een Greshoffje zooals vele voorgaande. Naar den inhoud vervalt het boekje in twee deelen. Het eerste, getiteld ‘Met uitzicht op zee’, bevat ‘overpeinzingen op reis’ in Portugal. Het tweede draagt het diepzinnige opschrift ‘In een Koffijhuis geschreven’, alsof na deze reeds vroeger tot geeuwens toe herhaalde bevestiging, daar nog een sterveling aan twijfelt, of zich maar een oogenblik aan interesseert. Het is een verzameling reacties op menschen en boeken, waarin de aanleiding natuurlijk niets is en de heer Greshoff alles. Zulke confrontaties zouden heel belangrijk kunnen zijn, indien deze schrijver in vorige, gelijkaardige publicaties al niet tot vervelens | |
[pagina 27]
| |
toe, zijn graatmagere naaktheid te kijk had gesteld. Greshoff kan zich nog alleen eindeloos herhalen in den zelfden toonaard, wat hem zelf blijkbaar heel nuttig toeschijnt om zijn eigen levenshouding te bevestigen, maar ons voor geen cent meer interesseert. Uit het geestesleven signaleert hij enkel die verschijnselen, welke hem van belang schijnen om de voortreffelijkheid van zijn eigen levensinzicht te bewijzen, en omgekeerd die het absurde en leugenachtige van elke andere geesteshouding aantoonen. Aldus schikt hij zich bij de door hem zoo hartsgrondig verfoeide zedepreekers, wier collectie hij met een voor Nederland origineel specimen aanvult: het type van den nonconformistischen, immoreelen moralist. Wie Greshoff als criticus (om dit woord dan toch maar eens te gebruiken) wil ‘beoordeelen’, is er op aangewezen de levenshouding van een mensch, en de daaruit voortvloeiende artistieke opvattingen, met de zijne te confronteeren. Om drie redenen heeft dit geen zin: ten eerste omdat hij zelf de uitspraak van Paul Valéry als motto voert, dat er niets dommer en tevens niets vulgairder bestaat dan gelijk te willen hebben; vervolgens omdat het a priori altijd nutteloos is zich aan dergelijk steekspel te buiten te gaan; en ten laatste omdat literatuur eigenlijk toch nog wat anders is. Dit alles belet natuurlijk niet, dat het boekje als eerste kennismaking met Greshoff, zekere charmes openbaart in taal en toon; dat tusschen veel nutteloos en dartel geschrijf, af en toe de aandacht vluchtig wordt geboeid door een raak geformuleerde waarheid, een gevoelig aforisme, die we hier niet zullen bloemlezen om zekere academische critici de primeur der citaten, waarmee ze hun artikels plegen vol te proppen, niet te ontnemen. Eén confidentie van Greshoff over zijn eigen critisch vernuft mag ik u echter niet onthouden, omdat er uit blijkt hoe deze schrijver, ai zoo na, de toppen der volledige zelfkennis heeft bereikt: ‘Toen (d.i. in zijn jeugd) nog meer dan nu, ging het voor mij altijd tusschen alles of niets. Een boek liet mij steenkoud of ik was er wèg van. De behoefte tot nuanceering van het oordeel heb ik met moeite en zorg in mezelf moeten opkweeken.’ ‘Een vreugde of een afkeer neemt mij zoo dwingend in beslag, dat de aandacht voor nadere beschouwing mij ontbreekt. Het komt zelfs niet bij mij op, dat het goede boek gebeeken, het slechte deugden zou kunnen bezitten.’ En nu volgt het correctief: ‘Pas later, als de storm is gaan liggen, de golven bedaard zijn, komt de lust tot overpeinzing en schakeering. Vandaar dat ik ongaarne en slechts noodgedwongen mijn meening te boek stel, als ik een tekst slechts éénmaal onder de oogen gehad heb.’ Hier ontbreekt nog alleen de mededeeling aan, dat dit tweede gedeelte van het critisch proces, het correctief, er ofwel door hem werd bijgedaan om het geval interessanter te maken, ofwel dat hij ten koste van zijn zielsrust natuurlijk, nogal dikwijls ‘noodgedwongen’ ongare meeningen neerschrijft, en bij voorkeur wanneer het Vlaamsche aangelegenheden of Vlaamsche schrijvers geldt. Bert RANKE. |
|