Vormen. Jaargang 4
(1939-1940)– [tijdschrift] Vormen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
NoraGa naar voetnoot(1)Stevens was een gepensioneerd ambtenaar. Toen hij weduwnaar werd, kon hij zich volledig overleveren aan zijn passie van bibliofiel. Met zijn kapitaaltje, kocht hij een kleinen voorraad luxe-uitgaven van de Fransche modernen. Hij huurde een klein winkeltje, bij de Sinte-Goedelekerk, op een rustig en stemmig pleintje, waar het stil was als in een doodsch provinciestadje. Hij classeerde er zijn boeken in een paar zware eiken kasten, een erfenis van zijn grootvader, die dezelfde passie had als hij. Hij sleet er zijn laatste levensjaren in de zoete dronkenschap van de zinnelijke aanraking met mooie boeken, die aangewakkerd werd door het Epicuriaansch gebruik dat hij maakte van zijn ouden Chambertin. Hij leefde in een onwerkelijke sfeer, als iemand die eindelijk een lang teruggedrongen liefde kan krulhaartjes, vertoonde een uitdrukking van hemelsch geluk. voldoen. Nora, zijn petekind, zorgde voor zijn huishouding en aardsche belangen. Zij had aanleg voor de leiding van zijn klein handelsbedrijf. Zij zorgde voor de weinig ingewikkelde boekhouding en ontving de zeldzame klanten. Op een avond, toen zij van den schouwburg huiswaarts keerde, vond zij hem roerloos in den clubzetel van het winkeltje zitten. Zijn rozig goed gezicht, onder de kroon van zijn grijze Zijn bleek-blauwe oogen waren strak op een kasthorloge gericht, dat juist middernacht sloeg. Aan zijn voeten lag een kostbare uitgave van ‘La Rôtisserie de la Reine Pédauque’. Op een tafeltje, naast den zetel, stond een glas met Bourgogne-wijn, waarin een rood lichtje danste. Stevens beantwoordde den avondgroet van Nora niet. Zij greep zijn hand, die reeds koud was. Stevens had geen kinderen, en zelfs geen verre neven. Nora werd eigenares van het kleine winkeltje. Zij verkeerde bibliofilie te doen, maar hield van verzorgde uitgaven. Naast het intellectueel genot van den leergierige, waardeerde hij de meer zinnelijke voldoening die het behandelen van een mooi in artistieke kringen. Zij voegde bij de weinig winstgevende boekenzaak een handel in etsen en decoratieve voorwerpen, | |
[pagina 6]
| |
die smaakvol werden bijeengebracht in het vertrek achter het winkeltje. Op een zonnigen ochtend, liep Kreeft langs het kleine uitstalraam. Hij kon zich de weelde niet veroorloven aan boek verschafte. De enkele fraaie banden die in zijn boekenkast stonden, naast de goedkoope uitgaven, waren zijn eenige rijkdom. In het kleine uitstalraam bij de cathedraal, lag een geïllustreerde uitgave van De Coster's ‘Uilenspiegel’. Hij bood geen weerstand aan zijn verlangen om het boek te koopen, en liep den winkel binnen. De eigenares liet op zich wachten. Kreeft had al den tijd om nauwkeurig het vertrek gade te slaan. Tegen een wand, stonden twee oude kasten volgepropt met boeken. Tegenover de kasten, naast de deur, hingen twee kleine schilderijen en een paar etsen. In een hoek, tikte traag een eiken kasthorloge. Op een tafeltje, naast een clubzetel, lagen tijdschriften verspreid. Deze winkel geleek op de wachtkamer van een welstellenden en gecultiveerden advocaat. Achter een blauwgrijs gordijn, moest nog een vertrek zijn, waar het even stil was als in den winkel. Ten slotte kwam het gerucht van een zachten, snellen stap van achter het gordijn, dat openschool om toegang te verleenen aan Nora. - Pardon, verontschuldigde zij zich. Zij bukte zich over de boeken in het uitstalraam, om er ‘Uilenspiegel’ uit op te diepen. Haar ietwat zwaar, maar mooi lichaam was gemouleerd in een effen-zwart fluweelen kleed, dat tot aan den vleezigen hals was gesloten. Onder haar kortgeknipt, zwart haar, blonken, in een matbleek, regelmatig classiek gelaat, met dunne, zeer beweeglijke lippen, haar donkere, expressieve oogen. - Et voilà, zei zij vrijmoedig, met een schalschen lach, terwijl zij het boek aan Kreeft reikte. Zij verrees nu voor hem in haar zwart kleed, dat haar natuurlijke distinctie uitstekend deed gelden. Dat was hun eerste kennismaking. Kreeft keerde, bij lange tusschenpoozen, naar het winkeltje terug. Nora behoorde tot het soort boekhandelaars, die terzelfdertijd verlichte critici en bibliofielen zijn. | |
[pagina 7]
| |
Zij paarde vrouwelijke zakelijkheid aan kunstzin en een uiterst verfijnden smaak. Haar uiteraard beperkte cliënteel vormde een vriendenkring, een clubje van ontwikkelde jonge menschen, die over haar gastvrije en smaakvol ingerichte woning beschikten. Kreeft ontmoette af en toe in het winkeltje verschillende van die jonge menschen. Weldra stond hij op vertrouwelijken voet met hen, en werd hij in hun clubje opgenomen. De avonden, die hij doorbracht in de schaduw van de cathedraal, boden een afleiding in zijn grijs en kommervol leven van arbeidsleider. Zij waren een vergelding voor wat zijn dagelijksche taak aan ondankbaarheid bood. Hij had ontzag voor de ontwikkeling van Nora, die den toon aangaf in het clubje en een gezond critisch oordeel bleek te hebben over de ontzaglijke boekenproductie, doorheen dewelke zij haar klanten met vaste hand wist te leiden. Hij bleef soms met haar praten. Haar trage, schijnbaar onverschillige stem zette nochtans niet tot vertrouwelijkheid aan. Op een killen, regenachtigen Maartavond trad hij in het schemerachtig verlichte winkeltje. Nora bevond zich met een paar vriendinnen in het aanpalend vertrek. Zij was in een druk gesprek gewikkeld. Terwijl hij alleen bleef, bekeek Kreeft de schilderijen en etsen aan den muur. Hij betoonde vooral groote belangstelling voor een ets van James Ensor, waarvan de fantastische werken een heel bijzondere aantrekkingskracht op hem uitoefenden. Het was een wemeling van tragische en potsierlijke koppen en wangedrochtelijke maskers. - U schijnt belang te stellen in mijn etsen? vroeg Nora, toen zij in het winkeltje verscheen. - Ik ben maar een leek op het gebied der kunst, meende Kreeft als een verontschuldiging te moeten inbrengen. Hij wilde een einde maken aan een gesprek waarin hij als de mindere zou voorkomen tegenover deze vrouw. - U waardeert toch de kunst. Dat is beter dan er veel over te praten. Ga zonder vooringenomenheid tegenover een kunstwerk staan en onderga er de schoonheid van. Et tout le reste est littérature... Daarmeê liep dit gesprek dood, tot groote verlichting van | |
[pagina 8]
| |
Kreeft. Nora noodigde hem uit in het aanpalende vertrek bij haar gezelschap te komen. Zij toonde hem een andere ets van Ensor, met doodshoofden en klappeien. Zij sloeg een vleugelpiano open en speelde een vroolijk wijsje, met een zweem gevoelerigheid. - Het is een ballet voor marionetten van Ensor, die ook componeert, merkte zij op. Kreeft had plaats genomen op een divan, achter zijn gastvrouw. De warm-comfortvolle omgeving stemde hem huiselijk. Af en toe keek Nora, terwijl zij de piano bespeelde, naar haar gasten. Haar oogen glommen donker en groot in haar expressievol gelaat. Toen zij zich omkeerde en hem vragend aanstaarde, terwijl haar vriendinnen haar gesprek voortzetten, meende Kreeft haar een verklaring schuldig te zijn voor de vrijpostige manier, waarop hij gebruik maakte van het comfort van haar interieur. - Het is hier prettiger dan op mijn jonggezellekamer, zei hij, en hij vleide zich met welbehagen tegen de donzige kussens op het divan. Nora speelde voort. Kreeft vergat er de zorgen bij van den zwaren dag, dien hij achter den rug had. Kreeft liet zich overwinnen door de gemoedelijke stemming. Nora's vertrek was schaars en rood verlicht. Naast impressĭonistische doeken, hingen aan de muren strakke constructivistische composities en schilderijen waarop brute en reusachtige boerenfiguren waren afgebeeld, die als vergroeid waren met de boomstronken van de omringende natuur. Buiten het divan en de piano, stonden in het vertrek nog een klein buffet met likeurflesschen en kunst-gleiswerk, enkele zetels, een gramofoon en een paar tafeltjes met een bonte uitstalling van de meest heterocliete voorwerpen. Als hij het inventaris had opgemaakt van de omgeving, keek Kreeft naar de vrouw aan de piano. Zij stond zoover van hem. Er was tusschen hen beiden de onmetelijke afstand van bekommeringen die op de meest absolute wijze uit elkaar liepen. Hij was een arbeiderszoon, die het beetje kennis dat hij had vergaard verschuldigd was aan zijn autodidactische inspanningen, die elken dag in de brutale werkelijkheid van het | |
[pagina 9]
| |
arbeidersleven stond en had af te rekenen met de kleine en lastige taken van het kommervol bestaan van arme menschen. Zij was een ontwikkelde, verfijnde jonge dame, een van die estheten, waarover hij, in oogenblikken van bitterheid, soms sprak met een greintje misprijzen, maar toch ook met een tikje eerbied, omdat deze menschen dagelijkschen omgang hadden met de schoonheid, waarbij hij zoo graag verpoozing zocht. Nora was niet afgesloofd, als de vroeg-oude volksvrouwen waarmeê hij gewoonlijk in aanraking kwam. Haar melkwitte huid was niet bloedarmoedig als deze van de vrouwelijke bedienden en typisten, die haar dagen in de onvoldoend verluchte kantoorlokalen doorbrachten. Onder die huid, vloeide het gezonde bloed van een levenskrachtige vrouw, wier zinnelijkheid tot in haar stemgeluid tot uiting kwam. Kreeft bewonderde haar beweeglijkheid. Zijn oogen dwaalden van haar vaste dijen naar haar forsche heupen. Hij zag eensklaps in haar de vrouw, de mooie, begeerlijke jonge vrouw. Hij liet zich wiegen op het slepende rhythme van de muziek. Hij hoorde haar rustige ademhaling en zag haar sterke borst op en neer gaan. Hij vergat de twee andere vrouwen, die stil met elkaar praatten. Het groote kasthorloge mengde zijn zwaar getik met de langgerekte tonen van de muziek. Nora speelde steeds voort en scheen zich om haar gasten niet te bekommeren. Kreeft stond op en ging naast haar staan. Zij keerde zich om en zegde: - ‘Pavane pour une Infante défunte’. Hij fluisterde dat hij weg moest. Hij bedankte verlegen voor de gastvrijheid. Op een van de eerste warme lentedagen, liep hij langs de buitenlanen. In de boomtoppen hing de gulden schemering van de ondergaande zon. De eerste warmte had de menschen op de straat gelokt. De café-terrassen waren reeds flink bezet. Jonge paren wandelden onder de boomen. Kreeft kwam bij het stille pleintje aan den voet van Sinte-Goedele. Nora was alleen. Zij was mooi en begeerlijk onder den | |
[pagina 10]
| |
avondschemer. Over haar zacht fluweel-blank gelaat, lag een lichtroode schaduw. Zij onthaalde hem vriendelijk en ongedwongen. Zij had veel sympathie voor hem. Zij voelde zich gevleid door zijn belangstelling, en vereerd door de bewondering, die zij bij den stillen jongen man raadde. Dien avond werd hun omgang met elkaar intiemer. Zij kwam naast hem op het divan zitten en zij praatten lang met elkaar in de halve duisternis. Toen zij het licht had aangedraaid, sloot Nora den winkel. Zij zette zich voor de piano en speelde weer de ‘Pavane’ van Ravel. De laatste pianoklanken trilden een oogenblik door het stille vertrek. Men hoorde nog slechts het getik van het horloge. Hij poogde al zijn aandacht op dit getik te vestigen. Maar zijn blik werd onweerstaanbaar aangetrokken door de donkere oogen van Nora. Door de plooien van haar licht kleed, raadde hij haar vaste borst. Zij bood geen weerstand, toen hij haar naar het divan trok, waar hun verlangens elkaar in een lange omhelzing vonden. Het was een zachte lente-avond, vol beloften. De knoppen van de boomen op de stadslanen stonden nat van hun onstuimige sappen, en de jonge paren kuierden verliefd langs de caféterrassen, waarover de gulden schemering daalde. De woning van Nora werd voor Kreeft een oasis van ongekende rust en van geluk. Hij vond er telkens haar milde liefde. Als zij verzadigd waren van het genot der zinnen, leidde Nora hem rond in de wereld van de kunst, waar hij nieuwe kracht putte om zijn dagelijksche taak voort te zetten.
Oscar DE SWAEF. |
|