Vormen. Jaargang 4(1939-1940)– [tijdschrift] Vormen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 4] [p. 4] Schoonheid De zachte waanzin van Hölderlin en het vereenzaamd gedicht van Rainer Maria Rilke, de teere illusies van Willem von Hardenbergh die zich Novalis noemde - dat waren naast de visioenen van Hadewych en enkele Chineesche dichters de stille droomen die eens mijn jeugd verinnigden tot een zwaarmoedig lied. Maar dan zijt gij gekomen met uw vlechten haar en uwe stille handen en met het schoone leven uwer leden toen in ons de vreugde opsteeg tot het visioen, dat overrompeld ons kwam omspoelen. Maar gij waart de schoone illusie die ik verliezen zou. Zoodat alleen ik bleef in zachten waanzin achter om dit alleen zijn en ik weer Rilke opzocht, den stillen man in zijn slot van Walis en de Chineezen met Li Taï Po dronken aan het hoofd van hunnen stoet. En sindsdien woon ik weer in d'eenzaamheid van hunne klare woorden die alle oproepen in mij de herinnering van uwe zachte leden die voor mij zijn als verzen die zich statig-schoon bewegen op 't bevend rhythme mijner witte handen. En die branden voort de dagen door in mijnen moeden geest; totdat verloren ik ergens neer zal tuimelen midden een veld van bloemen misschien of in de teederheid van een of anderen avond in den Herfst als alle woorden dronken door mijn hoofd gaan spoelen en ik geen oplossing meer vinden zal voor hunne zware pracht. Want ik... Ben ik dan een bezetene van schoonheid of van armoe of van onwetendheid misschien maar ook van vrees dat ik nooit uit zal kunnen spreken wat zoo diep nu in mij leeft en in het rhythme van mijn bloed en in het jagen van mijn hart? Misschien waart gij het toch... Maar neen. Ik weet het. Maar ik weet het nu niet meer... En ik zwerf verder in mijn woorden en ik zie het einde niet van deze zachte pracht van dezen laten Herfst. J.L. DE BELDER. Vorige Volgende