Vormen. Jaargang 3
(1938-1939)– [tijdschrift] Vormen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdProzaAdriaan van der Veen: Geld speelt de groote rol. - De Garve, Brugge, 1938. - Dezelfde: Tusschen Kantoor en Archief. - De Vrije bladen, Schrift III, 1939.We staan hier voor een jongen man, die onloochenbaar schrijversaanleg bezit. Maar wat boven den Moerdijk volgens de Forum-formule geschreven tegenwoordig voor ‘persoonlijk’ gehouden wordt, geeft ons van lieverlee den indruk dat van het ‘vervelende’ te veel aanwezig is om in dit persoonlijke te kunnen opgaan. Ik begrijp meer dan te goed dat onze onmogelijke economische tijd een arm adolescent niet dankbaar stemt, dat met dien tijd dient afgerekend. Het is mij niet in het minst vreemd, dat omstandigheden kunnen bewerken dat ‘men het geloof nergens vlugger kwijt raakt dan in een christelijke omgeving’, hetgeen ons A. Van der Veen illustreert met homosexueele bevindingen in zoo'n midden (T.K.e.A.), maar dan blijft toch, naast de vormelijke kwaliteiten van het proza en het tragische in den aard van de stof zelf, de verwarmende bezieling als het bindmiddel tusschen verteller en lezer noodig om het doel te bereiken. De schrijversdrang valt bij A. Van der Veen niet te ontkennen, wél, voorloopig althans, het vermogen te ontroeren. Of ligt het in de bedoeling van Forum de hygienische stijl in te voeren of de literatuur over de saneerende onderwerpen alléén aan de orde van den dag te stellen? Ik geef toe dat de beweging daarin | |
[pagina 390]
| |
blijkbaar door den tijd geholpen wordt, maar ik zet het niet van mij af dat ik nooit sterker aan kaakbeentrekkingen onderhevig geweest ben dan tijdens lessen in gezondheidsleer. De verhalen en oefeningen die ons Van der Veen tot nog toe gaf lijden te zeer aan het heuvel van een te afgestorven mildheidGa naar voetnoot(1), die ik wel aanvaarden kan, maar die als procédé aangewend, het in de kunst niet verder dan waarheidslievende documentaire notities brengt. Als litterair tegengift gebruikt hij daarom - eenigszins gewild nog - de fantasie. Deze is echter vooralsnog te weinig aanwezig om zich over de realiteit te schuiven, om, zooals haar functie in het verhaal is, ‘overtuigende waarschijnlijkheid’ voor te zetten. Als kortverhaal is daarom ‘Tusschen Kantoor en Archief’ niet geslaagd, omdat het in de beginhelft niet één keer boeit, en omdat het ook niet los is van de eerste oefeningen van den schrijver, waardoor ik bedoel dat de psyche van den knaap Jurriaan in dit verhaal niet geheel zelfstandig staat. Zoo beschouw ik dit stuk ook nog als ‘oefening’. Het is, ondanks tekortkomingen, de aandacht tóch waard, omdat hier en daar reeds sterk proza wordt geleverd. Nochtans kan ik niet nalaten hier te wijzen op het feit dat er geen waarheden maar waarnemingen als een koe in voorkomen. A. van der Veen leeft, gesteld tegenover zijn meester, nl. Vestdijk, nog in zijn chrysalide. Maar hij heeft zeker nog den tijd er zich uit te breken. Paul DE VREE. |
|