regressief aanvulde met een novelle ‘De Bijen zingen’, en waarvan hij thans in ‘Het Rad der Fortuin’ de onmiddellijke voortzetting geeft. ‘Stiefmoeder Aarde’ bracht de tragische geschiedenis (1860-1900) van den stuggen, geld- en heerschzuchtigen Wychman Wiarda, van diens zachtzinnige vrouw Swobkje Jarigs Hoornstra, en hun twee zonen Jarig en Tjalling, waarvan de eerste onder den druk van noodlottige atavismen van vaderskant, moreel en sociaal ten onder gaat, en waarvan de andere, de schuchtere, de lijdzame, na uit zwakheid het voorvaderlijk patrimonium te hebben prijsgegeven, zich in de herbergzamer woudstreken, aan de zijde van een energieke vrouw hervat, en er een gezin sticht, waarvan de beide kinderen, Herre en Rudmer, in hoofdzaak het gebeuren schragen in ‘Het Rad der Fortuin’. In Herre spreekt het duistere bloed der Wiarda's, gewetenloos en onverzettelijk: hij verloochent zijn oorsprong en brengt het tot een groot industrieel. Rudmer, het blonde Wiarda-type, gevoelig en verstandelijk begaafd, breekt insgelijks met zijn boerenafkomst en strandt op de klippen van gesublimeerde eerzucht. In hem heeft de Vries met ongetwijfeld autobiografischen inslag de tragische ontworteling geteekend van den gestudeerden boerenzoon, die van God en grond vervreemd, een wissen ondergang tegemoet ijlt. De eenige die tenslotte den Frieschen bodem trouw blijft, is Jarig Wiarda's zoon Ekke, die door Tjalling gedurende enkele jaren was geadopteerd. Zoo draait het rad der fortuin en niemand vermoedt wat bij een volgende wenteling zal boven komen. Toch blijven zekere leven beheerschende erfelijkheidsfactoren constant in dit geslacht. Wiarda, doch het is nimmer te voorzien in welken vorm, of in welke gewijzigde combinatie ze zullen opduiken bij een volgende generatie. Het is Theun de Vries meesterlijk gelukt, de raadselachtige voorbeschiktheid van het bloed pakkend te suggereeren, zonder door een ordenend schematisme er de geheimen van te ontwijden.
Een boek als dit doet men onrecht aan door het te willen samenvatten. Elk gebeuren kan tot een geraamte worden herleid, maar dit werk is leven, rijk geschakeerd, duizendvormig leven. Het is een wereld waarin men uren en uren ademt en meeleeft; geen tweedimensionale projectie waaraan men zich als toeschouwer eenigen tijd verkijkt, doch een geweldige schepping van warm waarachtig leven, dat u langs alle zijden omstuwt, waaraan ge wennen moet, maar waarvoor de tijd u wordt gegund gedurende die bijna vijfhonderd bladzijden compacten druk. ‘Het Rad der Fortuin’ is het beste pleidooi dat kan geschreven worden voor een romankunst van langeren adem dan die waaraan we de laatste jaren gewoon zijn gemaakt.
Legt men nu dit jongste werk van De Vries naast zijn in 1935 verschenen ‘Stiefmoeder Aarde’, dan heeft ‘Het Rad der Fortuin’ alvast dit vóór, dat hierin alle sporen, die de fenomenale ontdekking van het eigen wezen en zijn natuurlijken voedingsbodem in de ziel van den auteur had achtergelaten, thans zijn uitgewischt. Te duidelijk nog droeg ‘Stiefmoeder Aarde’ den stempel van de groote verwondering, die de oorsprong is van alle kunst. Niet minder intens en onafwendbaar leefden de menschen er hun eigen bestaan om, doch compositorisch leed het boek wel eenigszins onder dit uitvoerig en herhaaldelijk, hoewel meesterlijk oproepen van den machtigen wentel der seizoenen over het barre