Vormen. Jaargang 3
(1938-1939)– [tijdschrift] Vormen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 332]
| |
Critisch cahierDe nadagen van PilatusGa naar voetnoot(1) of Golgotha in Rome.De jongste litteraire revolutie in de Nederlanden, door Marsman in de Noordelijke provinciën geleidGa naar voetnoot(2) en door Moens in de Zuidelijke beheerschtGa naar voetnoot(3), ontleent sprekend haar omwentelend karakter aan het intense geestesleven van het pre-Hitleriaansche Duitschland en van de Duitschers in de exode. Bij ons, in het Zuiden, is zelfs het verdere aanleunen niet opgegeven geworden, is, en dit om hier elk misverstand te vermijden, beïnvloeding van een geheel, laat ons zeggen, politiek of zuiver persoonlijk verwanten aard. Waar het mij echter, in verband met Vestdijk, nu vnl. om Noord Nederland is te doen, blijkt op het eerste zicht de breuk tusschen de na-oorlogsche generatie en de vorige aldaar het best uit de Forumconstellatie en haar verschuiving naar Groot Nederland onder de polaire leiding van Vestdijk. Er is inderdaad, ondanks de tegenwoordigheid der nog sterk beweeglijke en invloedrijke in de Fransche-cultuur-geschoolden als Greshoff en Du Perron of der zich aan de Engelsche meesters spiegelende auteurs als A. Roland Holst een zwenking van bijna twee rechte hoeken gemaakt. Niet Bergson, Proust, Valéry, Gide, Lawrence en Huxley, maar Hegel, Marx, Nietzsche, Freud, Mann, Wassermann en nog een sliert van halfgoden (Kafka, Brod, e.a.) en minores zijn voor Menno Ter braak Jan Romein, Marsman en Vestdijk het voedende brood geworden, m.a.w. tegen de ongetwijfeld nieuwe vlaag van romantisme, aanwezig achter de zoovele ismen sedert den aanvang dezer eeuw, hebben zij, onverbeterlijke individualisten of non-conformisten, een dekking in den vorm van een Vent-probleem, met behulp van de onslaafsche denk- en daadtheoriën der aangehaalde Duitschers, willen vinden. Hoezeer zij daarin geslaagd zijn, collectief of persoonlijk, laat het bestek van dit opstel niet toe uit te maken. Maar buiten de figuren om, waarvan hier slechts enkele namen zijn vernoemd, valt het zeer op, dat Noord Nederland een paar schitterende leerdecennia heeft doorgemaakt, dat het op dit oogenblik tegenover het Zuiden nogmaals een eind verder is durven gaanGa naar voetnoot(4). Zonder te willen insinueeren dat wij verkeerd hebben gedaan niet die richting mee te zijn uitgegaan, is het in ieder geval toch zeker dat de dam der dialectiek, dien N. Nederland tegen het ‘goedkooper’ gevoel heeft opgeworpen, dat het bewustzijn van een intellectueele meerwaarde ten overstaan van de massa en het burgerdom, - waarin het Vent-zijn zijn weerbaarste argument vindt - den inhoud van onze literatuur in het algemeen hebben vertienvoudigd. | |
[pagina 333]
| |
Van deze ontworsteling aan de verburgerlijking eenerzijds, om dan Vent te worden, (men denke hier aan ‘Het Woord’ in zijn prachtige jeugdanalyse ‘Terug tot Ina Damman’; aan de zoovele portretten die hij van jeugdkameraden heeft getrokken; aan Meneer Visser,) van de verruiming op het plan der creatieve krachten is Simon Vestdijk het klaarste voorbeeld, het klaarst omdat het revolueerend proces bij hem nog niet volkomen is afgesloten. ‘De Nadagen van Pilatus’ en de afwerking der trilogie rond den hoofdheld van ‘Terug tot Ina Damman’, Anton Wachter, geven ons de bewijzen dat het ‘ruiven’ van Vestdijk nog het eindstadium niet heeft bereikt. Want als historische stof door een literator van formaat, als Vestdijk, wordt verwerkt, dan heeft ook zij een ontsluierende beteekenis. Zoo komt het mij voor De Nadagen van Pilatus voor, dat de inhoud op een nawerken van vroegere Vestdijksche motieven teruggaat, terwijl de vorm daarentegen van een nieuwe vervelling getuigt. Tegenover ‘Het Vijfde Zegel’ precies andersom, afgezien natuurlijk van de überhaupt weer verder-geëvolueerde trefzekerheid van Vestdijk-in-zijn-totaliteit. Geen genre is door den Harlinger in zijn niet meer dan ietwat tienjarigen litterairen arbeid onbemoeid gelaten. Een zeer lofbare poging om meer inzicht in het duister probleem der poëzie te verwerven (Hemelsche en Aardsche poëzie), erudiete essays over vreemde meesters (Joyce, James Rilke), indringende critische opstellen over werk van zijn generatie (o.a. Bordewijk, H. De Vries), de beoefening van de poëzie, het proza, de novelle, den roman, den historischen roman, die weergaloos nadruk leggen op zijn medische, parapsychologische, geschiedkundige, mythologische en muziekwetenschappelijke kundigheden, (de voorstudie dus van de antieke, burgerlijke en wetenschappelijke cultuur die aan den grond van zijn vakman- en kunstenaarschap liggen) zijn wellicht de oorzaak van het moeilijke en trage afreageeren dat uit zijn evolutie blijkt. Het is verre van mijn bedoeling een ontleding van den barokkunstenaar, zooals hij dat voor Rilke heeft gedaan, op hem zelf toe te passen. Bv. te suggereeren dat ook bij hem de Vorm gevormd zou zijn, de Inhoud daarentegen vormeloos. Maar van Rilke of van den ietwat houvastlooze, ik wou bijna zeggen van-vreugde-verstokene, draagt ook zijn werk de sporen. Van een ‘aangeboren’ romantischen karaktertrek heeft zijn eer naar de Zakelijkheid overhellende gewoonte-leven zich nog niet kunnen ontlasten. Vestdijk houdt tenslotte van zijn bespottelijke burgerneigingen, van zijn mislukte heroën. Dat laat hij telkens doorschemeren en sterk nu weer in zijn Pilatusfiguur. Zijn alwetendheid, zijn dieptepeilen, zijn hang naar de historie pleiten eens te meer voor een gemis aan ervaring van het dagelijksche leven. En het zou me niet verbazen moest een of ander psycholoog morgen komen aandraven met zijn vondst, dat de problemen van ‘la durée’ en van de ‘droomanalyse’ een voor den burger welkom levenvullende manier van leven worden, waar die door de bedwingende moraalwetten van zijn milieu van het volle of sensationeele leven wordt gespeend. (Ook hier verwijs ik naar ‘Terug tot Ina Damman’, en naar de levensverveling die veel van Vestdijks personages kennen en die hen tot de meest tragische caricaturen van henzelf omvormt.) Uit het voorgaande besluit ik dat de kunde van Vestdijk, zooals trouwens van de heele Forumgroep, op de aanwending van een uitge- | |
[pagina 334]
| |
breide dialectiek berust, op een intellectueele, door intelligente invallen versoepelde werkmethode, uit Duitschland geimporteerd, die door een Jan Romein, althans voor wat de geschiedschrijving betreft, - hetgeen ons op het gebied van den historischen roman brengt - als volgt omschreven wordt: ‘Het dialectische materialisme kan ons verlossen van een geschiedschrijving, die het klavier der historie bespeelt op de wijze van het onmuzikale kind: met één vinger, noot voor noot en zonder een zweem van vermoeden zelfs van melodie en modulatie.’Ga naar voetnoot(5) De kunst van Vestdijk nu ligt in het vermogen de muzikale synthese van feiten en zielsreacties, van achtergrond en persoonlijkheid, van toeval en determinatie te bereiken, te wijten aan zijn natuurlijke fantasie en dito vormkracht. Ik gewaag opzettelijk van natuurlijk, omdat het juist het graadverschil met de fantasie van een ander Noord Nederlandsch fenomeen, nl. Bordewijk, aangeeft. Het minst van alles vindt men in Vestdijk iets van wat naar berekening of tendenz toe wil. Het groteske is bij hem in de door hem opgeroepen dingen aanwezig, het wordt er, zooals bij Bordewijk dikwijls het geval is, nooit in gelegd. Het is ook weer Vestdijk's natuurlijk-zijn dat hem tot de voor ieder ander auteur wellicht onmogelijke onderwerpen drijft. Zijn werk draagt daarom zoo weinig sporen van maakwerk, in tegenstelling met bordewijk, die in zijn ‘Fantastische vertellingen’ (verre van het beste werk van dezen auteur) zeer veel teekenen van gewildheid verraadt. Door de heropname van reeds gekende zielthema's in de ‘Nadagen van Pilatus’ bedoelde ik geenszins dat het voortreffelijk boek geen inhoud zou hebben. Maar de ware verdienste ligt in de zoo sterk afgeteekende gestalten, waarvan de nochtans moeilijke voorstelling voor hem als zoovele vertrouwde dubbelgangers voorkwamen: een Caligula in het voorstadium van zijn krankzinnige toevallen, een Maria van Magdala, de vrouw die met de schin van Christus leeft, een Pilatus, de burger die zelfs tegen zijn verveling niet meer vechten kan. Zij zijn als het ware de driehoek waarin voor Vestdijk het leven besloten ligt, dat hij zoo haat en waarvan hij toch, voorloopig niet, los geraakt: de perversie (Wevers, Visser), de geidealiseerde verliefdheid (Ina Damman) en het burgerlijk minderwaardigheidscomplex (Visser, Wachter). Wat alsdan hier mogelijk geworden is, namelijk het historisch gebeuren van legende, bijbel en annale los te maken, alsof drama en passie tijdeloos plaats grijpen, hetgeen in ‘Het Vijfde Zegel’ slechts af en toe gebeurt, leert ons een Vestdijk kennen en een mensch tegelijkertijd die de determinatie van het historisch raam en de andere die de geschiedenis zelf beheerscht, door zijn kristalheldere scheppingskracht in al zijn kleuren breekt. Men geve toe dat dergelijke kracht iets van het wonder der kunstenaarsbezieling vast heeft gehouden. Men geve toe dat de albasten koelheid van Vestdijk, zoo ze niet met de volle gevoelswarmte te vereenigen is, dan toch een bekoring en een ontroering verwekt die er niet voor onderdoet, dat er door het samengaan van intellectueele bevlogenheid en onfeilbare woordkunst een zielswarmte ontwikkeld wordt, die overslaat, dat ook zóó de kunst atmosferisch inwerkt, en Vestdijk's formule van dat ge- | |
[pagina 335]
| |
heimnisvol fluidium is vervuld, waarvan de zuiver-gevoelsrijken het monopool voor zich alleen eischen. Vestdijk doelde zichtbaar ook, toen hij over De Vries' ‘Atlantische balladen’ schreef, op zichzelf: men moet de kracht hebben de traditioneele legendenstof persoonlijk te varieeren, de geijkte themata te vermenschelijken. Dit heeft hij dan ook, hoewel hij vrijwel alle teksten, van Suetonius' ‘Leven der XII keizers’, over de antieke godsdiensten tot de de bibliografie (Carcopino, Dessau, Homo, Wissowa, enz.) geheel bezit, gedaan. Met de beitelsterkte van den Romeinschen portretkunstenaar, de sluwheid van den pantomime, de ironie van den scepticus en de intelligentie van zijn eigen gevoeligheid heeft hij de passie van Christus in Rome gereconstrueerd. Caligula, die zich de goddelijkheid aanmatigt en den Nazarener jaloeseert, Maria Magdalena, als de goede moordenaar, door een persoonlijke opvatting van Christus' leer achtervolgd, Pilatus, de slechte (door de innemende houding van de bonhomie verontschuldigd), omdat hij Jezus als de spelbreker, als zijn rustverstoorder beschouwt. Als intrige voortreffelijk, met - en dit als eenige vlek op het werk - een ietwat te sterk doorgedreven, maar geenszins uit de lucht gegrepen identificatie van Christus met het afzichtelijk, vermonsterachtigde Greco-figuur van Caligula. Vestdijk heeft voor de reconstructie van de luxurieuse omwereld der eerste keizers, voor het anarchistisch milieu van histrionen, lierspelers, gladiatoren en verworden aristocraten rond den incestueusen en bijwijlen door zijn sacrale eerzucht nog verhelderden keizerlijken dwaas, waarbij een geestesgeplaagde vrouw en een libertijn op leemen voeten, mikpunt en mispunt, versukkelen, niets, ook niet de hatelijkheden en lasterpraatjes vanwege legioensoldaten, paganisten en Oostersche priesters ontzien. Zonder zooveel geestelijken horizon als ‘Het Vijfde Zegel’ is ‘De Nadagen van Pilatus’ het gaafste boek na Ina Damman, waarvan het de onverstoorde middellijkheid niet kán evenaren. Maar als historische roman, met het barokke feitenmateriaal op den koop toe, is het een nieuwe en vernieuwende bereiktheid. Paul DE VREE. |
|