Critisch cahier
Van de copieerlust tot de grondverbondenheid.
Het debuut van Leo Meert dagteekent uit den tijd van het consequent naturalisme, dat, volgens Sabbe's klassiek geworden overzicht van het Vlaamsch proza, door een vijftal namen vertegenwoordigd is. In tegenstelling met het sociaal romantisme poogde dit naturalisme met bijtende objectiviteit (de woorden hebben hun betrekkelijke waarde) het lot uit te beelden van de slachtoffers der sociale onrechtvaardigheid (de woorden hebben dit maal hun historischen klank). Meert's bijdragen tot het genre bestaan uit twee romans, ‘Van jongere geslachten’ (1906) en ‘Op den weg des Levens’ (1908). Recensies uit dien tijd doen opmerken dat het eerste werk niet stichtend is; zij loven daarentegen in beide verhalen de ‘levende schildering’. Nog vandaag zal men er reliëf, soberheid en een zekere vlotte natuurlijkheid in terug vinden. Daar dergelijke kwaliteiten niet veel meer dan de primaire vereischten van het genre zijn, wekt het geen verwondering dat deze werken mettertijd vervaagden en in den vergeethoek geraakten.
Met den politiek geïnspireerden en bedoelden roman, ‘De nood van 't land’ (1924) geraakt Meert uit het vaarwater van het consequent naturalisme, althans wat de belangstelling en ook wel wat de opvatting van den socialen strijd betreft. Toch valt er literair gesproken geen wijziging te bespeuren: techniek en manier blijven in den grond dezelfde. Het ‘boek van leven en strijd’ wil alleen, naar de uitdrukkelijke waarschuwing van den auteur, toestanden naar het leven schilderen. Het blijft ten andere bij een poging.
Ik heb den indruk dat Meert met zijn jongsten roman, ‘De Waterburg’, zijn vroeger werk overtreft. Niet op verrassende wijze: de vereering van de uiterlijke werkelijkheid, de belangstelling in het document, de ‘tranches de vie’ in den vorm van tafereeltjes, de copiëerlust des dagelijkschen levens, de opvatting zelf van het verhaal als een soort uittreksel uit een familiekroniek, met stamboom en met al de datums, namen en bijzonderheden die er bij hooren, - dat alles is waarlijk te versleten, te zeer uit de mode, om te verrassen. De korte, soms elliptische zinnetjes vermogen niet een modern toontje aan het verhaal te geven.
Gelukkig is daar het tellurisch element. De grond - men weet welk belang de nieuwere Duitsche letteren er aan hechten - wordt hier aangewend met de beteekenis van het symbool: hij is de hechte basis van de familietraditie, hij is het idee van het geslacht. Misschien poogt de schrijver de bodemverbonden theorieën van onze Oosterburen persoonlijk te interpreteeren; de poging geeft in ieder geval aan zijn roman een actueel karakter en verjongt zoo te zeggen zijn poëtiek.
Het idee - laten we het dan zoo noemen - wortelt in het nationaal element. Xaver van Berlaere, de voorvader, heeft op zijn talrijke zwerftochten in den vreemde steeds een ‘Chronijcke van Vlaenderen’ bij de hand gehad. Sommige bladzijden heeft hij honderde malen gelezen en herlezen, telkens als zijn persoonlijke geaardheid bedreigd werd: zij behielden en versterkten, doorheen alle wisselvalligheden, zijn natio-