Vormen. Jaargang 3
(1938-1939)– [tijdschrift] Vormen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 290]
| |
Het uur van MatthijsGa naar voetnoot(1).De meeste mannen van zijn generatie heeft Matthijs sedert lang bewierookt zien worden en voor taboe zien verklaard. Zijn eigen plebeïsche, en daardoor cameleongelijke levensbeschouwing zag hij netjes onvereenigbaar bevonden met de orthodoxe, corformistische ofwel zeer superieure denkwijze zijner ouderdomsgelijken. Men had aan hem geen houvast genoeg. Drie romans, ingegeven nochtans door denzelfden rechtvaardigheidshonger, die zijn laatste geschriften zóó kenmerkt, raakten de koude kleêren van de litteraire keurbende niet. Geef de schuld aan den gebrekkigen vorm en aan de onmacht van den in der waarheid ‘arbeider’ gebleven debutant. Het blijft nochtans de eeuwige schrik voor het compromitteeren die ons onze vergissingen doet begaan. Wij hangen aan ons wantrouwen als oesters aan hun schelp. Uitgevers schenken over 't algemeen geen cultureel crediet - dit in weerwil van het feit dat Matthijs' ‘Grauwvuur’ door den uitgever ervan zeer barmhartig werd geïntroduceerd - en het ouder element vergeet graag de vroegere waaghalzerijen. Het moet zeker altijd zoo geweest zijn. Maar het staat vast dat het na-oorlogsch litterair talent, door een verschuiving van een burgerlijk-aristocratische (universitaire) en quasi gegoed-plattelandsche traditie naar een vrijwel volksche en stadsbuurtelijke onzeker- en onvoldragenheid, door een overwoekering van lagere levensvormen en economische ongerustheden, minder dan ooit carte blanche heeft gekregen. Men heeft zich ook nooit edelmoedig ingedacht dat een verlies aan intellect ingehaald kan worden, dat een tijdsschuldige inzinking de nog altijd, als voorheen, voorhanden intelligentie geen onoverkomelijken inderpaal tot ontbolstering kan zijn, dat een laattijdig-bloeien, een traag-groeien (zooals de aanpassing bij de nieuwere geordende maatschappij van deze eeuw slechts toelaat) lang niet ‘minder’ blijkt dan de korte uitbloei van erfelijk veredeld gewas. | |
[pagina 291]
| |
Men heeft ook nooit willen inzien dat een zeer gevoelige graad van bewustheid, een physische bewustheid, om haar beter te benoemen, de verstandelijke vorming, (die natuurlijkerwijze op een lageren trap stond) voorafging, zoodat een biologische afkeer voor de nog te verwerven kennis ontstond. Slechts langzaam kon dien afkeer overwonnen worden en nog lang bleef hij nawerken. Het zich niet kunnen éénsverklaren met de vóór-oorlogsche orde, de tabula rasa-mentaliteit en de oefeningen van den dadaïst hebben daarin hun meest psychologischen grond. Matthijs is wellicht door zijn eenvoudig en moeilijk leven langer dan zijn generatiegenooten in deze gesteldheid vast gebleven. Hij heeft zich in feite ook meer tot de jongeren na-hem aangetrokken gevoeld. Doch zijn uur moest komen. Dit lag in zijn eerste opstandige woorden geschreven. De tijd om zijn achterstand in te halen, juister gezegd om zijn onbeholpenheden af te zweren, zijn intelligentie te gebruiken voor het verwerven der noodzakelijke technische hulpmiddelen en zijn eigen vormkracht zou leven scheppen, zou vernieuwen. Dat het bij Matthijs aan een betere vormgeving en alleen daaraan lag, heeft de Forum-beweging bewezen. Van al de Vlamingen die aan het tijdschrift Forum meewerkten is hij slechts de eenige die niet met den geest ervan coquetteerde. Hij kon er zich één mee voelen doordien hij op zijn eigen houtje gerust in de richting mocht voortborduren die hij met ‘De Ruitentikker’, kort te voren in ‘De Vrije bladen’, had ingeslagen. Hij voelde zich geruggesteund. Hij zelf evolueerde naar de naakte, sobere en meteen roekelooze zegging (het maximum van gloed verbonden met het maximum aan doorzicht), naar den vorm die verontrust, die wakker maakt, die alles en allen aanvalt. Het beste staal van deze revolutionaire en tevens ethische kernachtigheid werd ‘Doppen’, waarvan de beslistheid boekdeelen spreekt voor 's schrijvers uiteindelijke standpunt. Dit standpunt is aanvaardbaar geworden met de herbewerking van ‘De Ruitentikker’, met de ietwat veronachtzaamde en afgewezen novellen ‘Het Turksch Kromzwaard’ en ‘De Pacifist’: het is onweerstaanbaar inslaand met de creatie van ‘Doppen’ en nog meer met ‘Een | |
[pagina 292]
| |
Spook op Zolder’. Met een vingervaardigheid die een summum van zekerheid en virtuositeit voor het onderwerp bereikt, geeft ons Matthijs nu den definitieven vorm van zijn ervaringen die hij in zijn ongeduld veel te onbehouwen in zijn eerste boeken onderbracht. Verzot op de grondige kennis van het leven in al zijn volksche verschijningsvormen, en moedig tot aan den lijve met de ontbering af te rekenen, is Matthijs van een begrijpelijke sympathie voor de sociale theorieën van den naoorlog stilaan tot een staalscherpe critiek op overgegaan. Hij doet dit minder in den vorm van essaystische intermezzo's of van tendenzieuse oprispingen, dan wel in dezen van aan duidelijkheid niets te wenschen overlatende gestalten, in den goeden zin van het woord, helden te noemen. Tragische helden, miskende, schamele helden. Sedert ‘De Ruitentikker’ werd het ons klaarder dat Matthijs zijn menschen aan hun rechtvaardigheidsdrang doet ten ondergaan, m.a.w. werd het plotseling zoo onthutsend waar: hoe een individu, dat met de waarheid op zijn lippen loopt, het slachtoffer van die deugd wordt, want deze laatste ‘ongewenscht’. Het geraakt er aan den manslag mee, en in de gevangenis door. Het wordt door een al te eerlijke consequentie niet veel meer dan een menschenhater, dan een luciede overtollige. In omgekeerden zin is dit alles het bewijs dat er geen plaats is onder de zon voor de rechtvaardigheid. Een vredelievend mensch zal ten slotte dooden (De Pacifist), een arm man blijft niet anders over, tot het uiterste getergd en uitgedaagd, dan de ruiten huis voor huis in te smijten (De Ruitentikker); een jonge vrouw die er ooit ernstig aan dacht in het klooster te gaan, slaat haar eigen tante neer. (Een Spook op Zolder). Waarom? Omdat al deze kleine luiden ook maar de minste zielsgevoeligheid ontkend wordt, omdat zij door hun positie van lagere diersoort in de maatschappij het recht op een beter leven worden opgezegd en hun weerstand als opstandigheid wordt aanzien. Wat erger is: zij zelf, door het onophoudelijk heen- en weergeslingerd worden tusschen hun wereldbeschouwing en de werkelijkheid speelbal van hun gerefouleerde emoties, drijven onafwendbaar af op de | |
[pagina 293]
| |
wilde wateren van de krankzinnigheid. Hun waarheidsliefde wordt hun een passie, een deerlijke schade. En deze voorstelling der feiten geeft den niets ontzienden durf van den schrijver een diep-menschelijke waarde. Zijn kijk op het leven is daardoor van het cynisme ontdaan dat onze wereld van nu een te gunstigen grond geeft. Het wordt een getuigenis van hoogere orde, dit bewuste martelaarschap, dit ongeneeslijk vitten, dit zoo schrijnend onevenwichtig, capricieus, onweerachtig aanspraak maken op levensrecht en -geluk, dit bliksemende smalen vanwege het ‘volksch geweten’, dit auto-pleidooi van een terecht ongewild vernederd-worden. Door ‘Een Spook op Zolder’, of de geschiedenis van de door standenverlaging dienstmeid geworden koopmansdochter Filomène de Blieck heeft Marcel Matthijs niet alleen zijn generatie ingehaald, maar is hij ze, om zoo te zeggen, voorbijgestreefd. Technisch in staat een stevig schrijnwerk ineen te zetten, wordt het ook moeilijk nog graten in het psychologisch verloop der gebeurtenissen te vinden of zich te ergeren aan den tijdscritischen onderstroom van zijn opzet. Voor mij ligt de schoone beteekenis van zijn werk in de verwezenlijking van een wereld in één mensch. Hoe de schrijver ook aangelegd zij, contemplatief of actief, het komt er in de eerste plaats op aan dat hij als kunstenaar het duister van een leven doorlicht. André Rousseau schreef over de personages van ‘Romanesque’ van Chardonne het volgende: ‘Chacun d'eux se crée presque entièrement sa planète, ce monde où il s'est installé en commençant par ramener l'univers à lui. C'est-à-dire qu'ils sont au bord de la folie, présente d'ailleurs dans l'ombre du drame quand il arrive à son point aigu. Je crois que psychologiquement la folie est une forme d'égoïsme intégral: l'univers esclave de l'arbitraire d'un moi. On voit bien que c'est un monde on l'amour ne peut être qu'un fantôme...’. Verwonderlijk hoe zeer die woorden over een totaal anders geconcipieerd boek ook toepasselijk zijn op het werk van Matthijs. Maar ligt het niet aan het feit dat het leven, zoo laag als hoog, dezelfde curven beschrijft en dat het slechts de waarachtige kunstenaars zijn die er in slagen ons over voorkeur en discussie heen te zetten. Paul DE VREE. |
|