Vormen. Jaargang 3(1938-1939)– [tijdschrift] Vormen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 274] [p. 274] Verzen voor een doode. Late namiddag. In het nabije huis speelt eenzaam de piano. Het ruischt doorheen de wanden van haar kamer door zoodat zij in de zachte kussens weggedoken nog in haar eenzaamheid de verre klanken hoort. Zij was te zwak om een der witte bloemen nog te dragen die bij het voeteind van het bed te bloeien staan. Zij wou noog teeder om wat liefde en vergeving vragen maar iedere poging werd een stillen waan. En toen zij hare handen op de lakens strekte daar waar de weeke last van hare borsten woog toen is haar mond - die blijde vreugden wekte - gaan openstaan in eenen halven boog. Fluistering. ‘Konden mijn moede handen nog langs uw voorhoofd gaan om daar een wijl te branden hun koudsten waan. Mijn bleeke lippen pogen - maar tevergeefs - uw hart nog eenmaal te bereiken omdat de smart het zoo heeft uitgezogen... Maar mijne handen liggen stil en trouw aan een vreemd leven. Help, lieveling! Ik wou een oogenblik slechts weer léven.’ [pagina 275] [p. 275] Uitvaart. Een klare dag tusschen regendagen dat ik volgen mag uw doodenwagen langs vele straten naar het kerkhof toe - ik: alleen gelaten, gij: wit en moe. Gij: koud en stil in den gouden wagen. Ik: volg maar en wil u niets meer vragen. Wij gaan getwee naar het kerkhof toe. Gij: arm en gedwee - Ik: niet wetend hoe ik verder moet klagen. Hulde. De kleine kist nu diep in den grond. En de wind van den Herfst die u nog wat bladeren zond... Pijn om het leven. Liefde, begeerte, vreugden of kommer en zorgen groot. Klachten, vergeten deugden. Liederen, stilten en dood. [pagina 276] [p. 276] Dagen die schoon zijn en nachten waarin verlangen rijpt. Uren die eenzaam wachten. Een mensch die niemand begrijpt. Onrust of kalme gebaren die vrede verwekken of een zang. Pijnen die langzaam bedaren. Maar de avond duurt veel te lang... Heimwee niet meer te stillen. Een schouder waar een hoofd zich op vleit om samen den droom te willen zoo lang reeds en eenzaam verbeid. Dagen brandend en gloeiend of koud als een ijsveld alleen in den winter als de smart weer bloeiend en herinnering zacht verscheen. Nachten en dagen en nachten treurend om een eender leed dat droevig moest zijn en betrachten wat nimmermeer men vergeet. Winter. Maar thans kunnen wij alles dragen wat vroeger ons heeft gesmart. Want alle vreemde vragen versteenden in ons hart. Want allen vrede vonden wij in ons zelf bijna zoodat de oude wonden genezen zijn weldra. Slechts enkele rozen bloeien nog boven wat vroegen sneeuw terwijl de uren groeien naar een toekomende Eeuw... J.L. DE BELDER. Vorige Volgende