milieu om er een verhaal rond te spinnen, het is integendeel een door de grootstad opgedrongen manier van denken en doen, een met haar wezen samenvallende wet die hij in haar totaalbeeld naar voren brengt.
Ook ‘Bint. Roman van een zender’ en ‘Karakter’ gaan in het najaar-einde over. Zij getuigen van den wil het nieuwe voor te bereiden, met het beursche en het ziekelijke gedaan te maken, te strijden en te overwinnen. Hard als het getijde om ongedierte en zwakheid geen kans te geven, om opnieuw te beginnen met wat gestaald werd.
Déze Bordewijk is een niet geringe veropenbaring.
Met ‘Bint’ zijn we echter nog niet volkomen los van het bizarre woordgebruik, de eigen werkwoordvorming, de onmogelijke eigennamen, de intellectualistische en syncopische uitdrukking, die bij een eerste lezing tegenstaan. Het gevecht met den vorm heeft Bordewijk moeilijk gewild. Maar men went aan zijn manier, men overwint de afwijkingen, omdat men door 's schrijvers scherp, plastiek en verrassend waarnemingsvermogen wordt geboeid.
Men went niet alleen, men gaat zich zelfs thuis gevoelen, wanneer men het opzet doorkijkt. Bordewijk's oog op den mensch van zijn tijd is dat van een Jeroen Bosch. (Hier ook, trekke men niet het besluit dat Bordewijk voor een Bosch zou doorgaan.) In Bint wordt het duidelijk. Deze man, die den moed heeft in een tijd van werkelijk dweepen met het kind vanwege de ouders en het pedagogendom, de school aan tucht en niets dan tucht te onderwerpen, heeft een unicum van een wereldje rond zich geschapen: een leeraarkorps met ijzeren feruul, een school die, door de overheid miskend, materieel op een arsenaal gaat gelijken, een bevolking die nolens volens bedwongen wordt. Maar het resultaat zal zijn: nieuwe menschen die kunnen gehoorzamen, zonder daarom hun persoonlijkheid te verliezen in de massa. De schoonste schepping van Bint is de klas 4 D, bijgenaamd ‘De Hel’. Bij de typeering van deze hel viert Jeroen Bosch hoogtij. Individuen en namen zijn eén grijns, één rauwheid, één vervaarlijkheid, één realiteit, doch de triomf van Bint, de man die ook over lijken gaat om zijn doel te bereiken.
Bordewijk overdrijft, durft aan, wijkt niet. Zijn doel is bereiken, sterke figuren, wilspersoonlijkheden maken, geen geleerden. ‘De jeugd is bezig zich te constitueeren, zegt hij, tot groote groepsverbanden die elken Zondag langs de straten gaan. Zij hebben een gevaarlijken schijn van schoonheid. Het individu gaat in hen onder, maar niet uit gehoorzaamheid. Het individu is mededrager van een collectief machtsvertoon. Het gaat op met de anderen in gelijken wil. En het gaat onder in macht. De groepsverbanden zijn de ontbinding van het individu, omdat het geen gehoorzaamheid leert, maar macht. De mensch mag niet meer massa zijn dan voor de staatsorde noodig is. Hij mag geen leger vormen dan het staatsleger. Al deze Zondagslegers zijn infect. De mensch moet gehoorzaamheid leeren en tucht. Daardoor onderwerpt hij zijn wil en ontdekt hij zijn wil.’
Schrijver is ook hier, zooals in Rood Paleis tegen het para-begrip, (para-schaamte, paradox, para-militarisme, e.d.) tegen al wat woekert op de in ontbinding-zijnde maatschappelijke verhoudingen van den tijd.
Met het meesterschap over zijn techniek geeft ons Bordewijk nu ‘Karakter’. Het zij voorshands aangestipt, dat zijn taal stijl geworden is.