Vormen. Jaargang 3
(1938-1939)– [tijdschrift] Vormen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 243]
| |
De dag van morgenGa naar voetnoot(1)Wij kunnen door een goed romancier af en toe, en dit betreft in de eerste plaats de vruchtbaren, wel eens teleurgesteld worden. Doch we mogen hem voor een hem noodzakelijk losschrijven, niet neerhalen. De les, die men hem spelt, moet als het noodig blijkt, en daar sta ik op, een harden kant krijgen, genoeg om hem van een zekere ‘griserie’ te genezen, die wij Vlamingen (meer dan vreemden?) ons graag laten welgevallen. Men onderschat echter tegenwoordig te veel, door den stroom van middelmatige pennevruchten meegenomen, de echte bereiktheden. De knipsels mogen ons ook aanprijzen wat ze willen en namen als deze van Vermeylen mogen borg staan voor wat ze zeggen, in zijn vorig werk ‘Nu begint het leven’ haalde Zielens zijn slag niet thuis. Overhaastig wierp hij een voor hem zelf niet heel duidelijk gepsychologeerd frontsoldaat in de wereld van den na-oorlog terug. Fragmentarisch niet te versmaden, werd door den roman nochtans iets als een probleem van ‘vallen of staan’ voor den auteur opgeworpen. Voor enkele van het leven en van de bespiegeling afwijkende voorstellingen had Zielens zich te hoeden. Enkele critici waagden zich echter bij die afbraak te ver. Er hing daardoor iets zeer onbehaaglijks over de verdienste van ‘Moeder waarom leven wij’ en van ‘Het Duistere Bloed’ vooral. Met goede bedoelingen, blijkbaar door bijgewerkte lectuur en door sociale vraagstukken van het oogenblik aangezet, maar in een toestand van overspanning heeft Zielens ‘De Gele Roos’ en ‘Nu begint het leven’ geschreven. We weten het nu door den evenwichtigen indruk die zijn laatste werk achterlaat. Het onderscheid en zijn nieuw succes ligt wel hierin, dat hij zich nu ‘over het leven bezint’. Het leven begint als men er over bezint. ‘De Gele Roos’ scheen naar deze vaststelling over te hellen, maar moest den draad door het gewaagd liefdethema loslaten. ‘De dag van morgen’ beroest zich aan deze overwinning op het materieele leven. | |
[pagina 244]
| |
De dag van morgen is Bertje of Elisabeth of wellicht beide idealisten, die het diep-in jong en enthousiaste hart van Zielens zich voorspiegelt. Het is de tegenstelling met den dag van heden, den dag van gisteren, de dagen van het verleden, waarvan de beleving en de ervaring liever niet te herbeginnen zijn. We kennen het relaas van het verwoest tehuis, der onhoudbare overwelving door de zorgen en der gesloopte en vertrapte moraalwetten. We kennen de gestigmatiseerden van het proletariaat, hun geur van dunnen koffie en verwasschen kleeren als hieratisch symbool om hun verschijningen, de doormagerde profane franciscanen en carmelitessen en als contrast de bestiale en de naar ontucht gezogen ‘over-gezonden’; we kennen de goede en de slechte booswichten, de heiligen en engelen van den vierden stand... Ditmaal echter heeft het de schrijver anders gewild. Passie en versterving, drama en geluk heeft hij door een technisch betere belichting zuiverder gezien en ruimtelijker; menschelijker bijna in vergelijking met zijn vroeger door ontzetting en medelijden te eenzijdig geworden waarneming en interpretatie. Maar zetten we dit op de rekening van de geromanceerde documentatie. Zonder nu precies de voorstelling der feiten voor te staan, zooals ze zich in ‘De dag van morgen’ voordoen, heeft men echter wel voor het eerst het gevoelen in een ‘roman’ van Zielens te staan, met figuren die zelf leven en die van dit leven maken wat zij er van willen, naar hun eigen rede en drift, naar hun eigen doorzicht. En dan beken ik graag, dat deze moeder, deze Frieda, in de rij der volksche vrouwen in onze literatuur een niet onbelangrijke plaats zal innemen, en het kind Bertje naast de enkele merkwaardige kindertypen die we bezitten niet minder persoonlijk naar voor zal komen. Ongetwijfeld hangt over Frieda iets van Walschap's vrouwschepping in ‘Een mensch van goeden wil’ vnl. Rosa. Maar het erotisch motief beheerscht bij Zielens het leven geheel. Het is niet episodisch, doch essentieel, elementair. De man, het kind, de verloofde, het nieuwe gezin, zij zijn van de steriele liefde der moeder, - want deze sexueel onvoldaan, - eerst slachtoffers, daarna ontvoogden. Bertje, Elisabeth, zij zullen de liefde van een samen- | |
[pagina 245]
| |
vallen met het lichamelijke alleen wegleiden, zij zullen den lust sublimeeren tot offervaardigheid, kinderheil, kameraadschap en gezins-verstandhouding. Het boek verliest niettemin iets van zijn spanning als het alter-ego van Zielens zich meer en meer in de nieuwe volwassenen, Bert en Elisabeth, dringt, als de auteur er aan houdt nadruk te leggen op zijn hoogen wenschdroom, door den partijmensch en den lyricus ingegeven. Een boek wil hij met een finale die wegzingt als een stralenden en opbeurenden koorzang. Het musiceeren met motieven en woorden, waarin hij soms wonderwel slaagt, poneert echter ook zijn opvatting van het betere leven. Wat ik hier over zeggen kan is dit, dat ik persoonlijk voor zijn droom geen bezwaren heb, maar het ideale niet zóó voor een gemeenschap indenken kan. Wel weet ik, dat een mensch, een gezin, afzonderlijk, aan een droom of een vizioen beter worden kunnen, maar dat zij daarom nog geen betere wereld maken. Idealisten zijn er m.i. nog, maar de wereld van morgen baart mij nog altijd, ondanks hun tegenwoordigheid evenveel onrust. Maar wat ik meer als een individueel, innerlijk geluk mogelijk acht, doet niets af van schrijvers kameraden-wereld. Het legt echter wel uit waarom het beste van het boek in de eerste twee hoofdstukken ligt. Het tweede komt mij technisch en psychologisch (niet zoo zeer stilistisch) als het opmerkelijkste voor dat Zielens ooit geschreven heeft.
Paul DE VREE |
|