Vormen. Jaargang 3
(1938-1939)– [tijdschrift] Vormen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 202]
| |
Critisch cahierNuttelooze auscultatieGa naar voetnoot(1)Het zachtzinnig gispen van de spectatoriale geschriften past niet voor een troebelen tijd. Wat zijn dergelijke geschriften meer dan een archeologische vondst, verweerde gedenksteenen uit een onbeweeglijksereen verleden? Dat dit verleden bestaan heeft weten we slechts omdat de hand de slanke ruggen en het zacht papier van de uitgaven streelt. Andere sporen laten zij niet achter. Zij hebben het nuttelooze en bekoorlijke van de middeleeuwsche complitatiewerken. Zoo ver staan ze buiten onze werkelijkheid: hun normen liggen niet meer ten gronde aan wat wij nog voor normaal houden, en hun vaste orde is vervangen door een wanorde van orden. Wij klagen, wij hekelen, wij tieren. Eén oogenblik zijn we fier op een oplossing: zij is telkens gebrekkig, en we gaan van oplossing naar oplossing. Het kan wijsheid zijn, die René Benjamin er toe aanzet de oplossing van hedendaagsche problemen tot een volgend geslacht uit te stellen. Maar de vraag is of de met zichtbaar genoegen afgeschilderde tijdsmoeilijkheden niet beter in de lade waren gebleven. Het heeft iets van een onschuldig vermaak, voor te wenden dat de brieven, waaruit de kroniek bestaat, in een cederhoouten kistje gevonden werden en door een onbekende aan een mooie Helena, ergens in Syrië, waren gericht. Zij melden dat er geen leiders meer zijn, dat Parijs onbewoonbaar wordt omdat ‘Frankrijk misschien sterven gaat’, dat gecultiveerde lui een anachronisme zijn, dat Frankrijk niet beter blijkt dan zijn politici, dat de stakingen in al de bedrijven onrustwekkende vormen aannemen, dat het proletariaat met zijn half-intellectueelen deze komedie beheerscht. Ik voor mij geloof dat Helena even goed haar voordeel kon halen uit een geregelde toezending van knipsels uit rechtsche kranten. Van het oogenblik dat de schrijver zijn Saint-Remy laat optreden, schijnen de zaken een anderen keer te krijgen. Met dit personage neemt hij positief stelling. Het heerschend materialisme heeft, naar gelang de stof georganiseerd werd, den geest ontwricht. Het gaat terug op het ontbindend individualisme. Het kan daarom slechts overwonnen worden door een universalisme, een uiteraard geestelijke orde, in casu de katholieke orde. Al mist het betoog overtuigende kracht, het levert het niet gering voordeel op, om uit een vast gezichtspunt het zieke lichaam van den tijd te ausculteeren. En inderdaad, Benjamin houdt stil bij de vrije gedachte, de verzwakking van den godsdienst of liever de lauwe beoefening ervan, de dwaze uitspattingen van het democratisch regime en de leegheid van het openbaar leven. Daarna spiegelt hij zich - spiegel u zacht? - in het Duitsch totalitair experiment, dat hem Franscher dan ooit maakt. Daarmee is het, soms spannend, onderzoek van het sociaal leven ten | |
[pagina 203]
| |
einde. Ten einde, natuurlijk bij manier van spreken: hij gaat het van nu af eenvoudig uit den weg. Van zijn Saint-Remy maakt hij zich af tijdens een grotesk ongeval. Het is gemakkelijker de hervorming van de wereld te beproeven op een zeer begaafd zoontje. Toch wordt deze meer op het individu gerichte proef naar een nieuwe reeks aanklachten tegen wantoestanden op gebied van onderwijs en opvoeding. Het eindigt met een romantischen uittocht onder de sterren. - Het probleem zelf verschuift de schrijver tot de volgende generatie. Wat baat de auscultatie? Zij geldt enkel Frankrijk, dat zijn persoonlijkheid en tevens zijn groote beteekenis van groote natie verloren heeft. De beperkte bekommernis wordt nergens door een Europeesch, laat staan algemeen menschelijk perspectief verlengd of verdiept dcor, zooals bij een Benda, Frankrijk of den Franschen geest als prototype te beschouwen. Wat bij een universalist een op zijn minst eigenaardige constatatie mag heeten. Maar het nuttelooze van het onderzoek ergert ten slotte door de onvolledigheid, die aan niets anders dan aan een fundamenteele oppervlakkigheid te wijten valt. Over alle mogelijke dingen wordt gepraat, van het leiderschap tot het charlatanisme, (de Joden komen er wonder genoeg niet bij te pas): alleen over de eigenlijke aangelegenheden des geestes, de heerschende ideeën in de wetenschappen, het uitzicht van de hdendaagsche wijsbegeerte, de tegenstrijdige stroomingen in literatuur en kunst, wordt geen woord gerept. Men zal mij niet zeggen dat iemand, die deze essentieele punten vergeet of ontwijkt, en zich in de kleine caricatuur verlustigt de hopelooze vulgariteit van den tijd te boven komt. Terwijl geen enkele remedie wordt beproefd, wordt de auscultatie ‘uitgevoerd’ met zulk een brio dat men soms waant werkelijk met een ‘cher maître’ te doen te hebben. Misschien krijgt het werk hierdoor een soort zinnebeeldige beteekenis: het wordt aldus de kroniek, d.i. de zwakke schaduw van een periode die niet voor- of achteruit kan en zich zoo gemakkelijk laat paaien met literatuur. R.F. LISSENS. |
|