Septemberliefdelied
Indien ik in een Vader kon gelooven,
ik zou ontroerd doorheen het najaar gaan,
doorheen den mist, de zon, het bronzend loover,
met zingend hart ontroerd ter kerke gaan.
Ik zou in ootmoed door de halve poorte,
gebogen door de vlucht der zuilen gaan,
en siddrend recht dan in mijn weergeboorte,
hosanna zuchtend voor het altaar staan.
Ik zou den schemer en de stilte wijden
met ruischend vuur van geurig kaarsenlicht,
en zoo, in zon en rook, ten grond dan glijdend,
knielen, en bidden, wild, dit dankgedicht:
Heb dank, o Vader, dank voor deze gave,
dit rijk bezit, dit eindeloos geluk:
de vrouw die Gij mij gaaft ten scheppingsavond,
is opgestaan, heeft zich aan mij gedrukt.
Wij hebben in Uw wil elkaar gevonden,
en eindlijk in elkaar elkaar gehoord;
ons hooglied leve, eeuwig ongeschonden,
- heb dank, o Vader, en als mijn dank mijn woord.
Maar ik kan slechts in God als droom gelooven,
en in dien droom ontroerd door 't najaar gaan,
doorheen den mist, de zon, het bronzend loover.
tot u in mij ontroerd en zingend gaan.
Ik kan alleen mij bukken over bloemen,
omarmen enkel stilten, nevel, licht,
en alles wijden door uw naam te noemen,
en bidden, wild, voor u dit dankgedicht:
Heb dank, o vrouw en lief, voor deze gave,
dit rijk bezit, dit eindeloos geluk:
dat wij elkaar, een eindelijken avond,
hebben herkend en aan elkaar gedrukt.
Wij hebben trouw, niet nemend en niet gevend,
doorheen ontgoochling op elkaar gewacht;
wij hebben, toevalskindren, uit den nevel
| |