Vormen. Jaargang 3(1938-1939)– [tijdschrift] Vormen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 173] [p. 173] [Nummer 6-7] Ophelia Wat blijft er over van uw zwerfdrift en uw vrees, uw vreemde weemoed en de wondere verhalen van een die koninklik door deze dalen reed en die ons heeft gewekt uit droom en vlees...? en van Ophelia die stralend door de bossen schreed door bloemen, bronnen, vlammen en kristallen, door 't suizend schuimen van de watervallen die stromend stortten over haar albasten vlees? Zij droeg in 't bloed de dorst naar avonturen, - de mannen die zij liefhad in het kreupelhout en die zich warmen kwamen aan de heldre vuren van hare handen die nog geurden van het bijtend zout der zeeën en der paradijzen die zij had aanschouwd. Zij kende de geheimen van het water, de zoete fluisteringen van het oeverriet, van wilde kruiden, vreemde toverzaden die haar vervulden met een diep verdriet. Soms stond zij, zonderling, haast wenend uit te staren door 't jonge hout dat van de sappen kraakt. Dan droomde zij van ruiters en gevaren en van een zachte hand die haar heeft aangeraakt en haar doorzinderde met vreugden en met zonden en met de zoete pijn die niemand weet dan God en die haar heeft geschonden in 't morgenlicht dat langs de bossen gleed. .................. O bronzen kind dat schreiend door de bossen schreed... o schreiend vuur waaruit ik zingende vergleed. Pieter G. BUCKINX Vorige Volgende